Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.

Slide 2 - Quizvraag

De eenmanszaak is een vennootschap
A
Juist
B
Niet juist

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor een belasting betaald een VOF en eenmanszaak
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting
D
Geen belasting

Slide 4 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-commercieel.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.

Slide 6 - Quizvraag

Alle ondernemingsvormen betalen vennootschapsbelasting.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Heeft een VOF rechtspersoonlijkheid
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

In de ‘Algemene wet gelijke behandeling’ staat onder andere
A
Mannen en vrouwen moeten evenveel verdienen
B
Vrouwen moeten voorrang krijgen
C
Mannen verdienen een betere baan dan vrouwen
D
Vrouwen verdienen een betere baan dan mannen

Slide 9 - Quizvraag

In welke wet staan regels over werktijden?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsomstandighedenwet
D
Wet Minimumjeugdloon

Slide 10 - Quizvraag

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt

Slide 12 - Quizvraag

Welke ontwikkeling heeft er plaatsgevonden in de beroepsbevolking van Nederland?
A
Meer boeren en een krimpende beroepsbevolking
B
Groeiende secondaire sector en een groeiende beroepsbevolking
C
Groeiende dienstensector en een groeiende beroepsbevolking
D
Krimpende dienstensector en een krimpende beroepsbevolking

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt

Slide 14 - Quizvraag

Waar staat UWV voor?
A
Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen
B
Uitvoeringsinstituut WerknemersVoorziening

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde voor het stijgen van de werkgelegenheid?
A
Kostenbesparing - verkoopprijs daalt - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
B
verkoopprijs daalt - kostenbesparing - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
C
afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing - werkgelegenheid stijgt
D
werkgelegenheid stijgt - afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing

Slide 16 - Quizvraag

een strandtent gaat failliet. wat voor werkloosheid is dat?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoens werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 17 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Conjuncturele werkloosheid
is blijvend.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 19 - Quizvraag

Wat is regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat de werkloosheid in een bepaald seizoen hoger is.
C
Dat de werkloosheid in bepaalde gebieden hoger is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer het werk wordt overgenomen door een machine is dit ...
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvorm(en) ben je ook met je privévermogen aansprakelijk?
A
Naamloze vennootschap
B
Besloten vennootschap
C
Eenmanszaak
D
Vennootschap onder firma

Slide 22 - Quizvraag

Als een eenmanszaak failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 23 - Quizvraag

Als een BV of NV failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 24 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
Eenmanszaak
D
VOF

Slide 25 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 26 - Quizvraag

9. Wat is dividend?
A
een vorm van belasting
B
een aandeel
C
een bedrijf
D
de winst uitkering van aandelen

Slide 27 - Quizvraag

Herhaling ondernemingsvormen
Eenmanszaak
VOF (venootschap onder firma)
NV (naamloze venootschap)
BV (Besloten venootschap)
Één eigenaar
Meerdere eigenaren
aandeelhouder naamloos
aandeelhouder op naam
ook privé
niet privé

Slide 28 - Sleepvraag

Dividend
Eenmanszaak
Flexibele 
Nv
Stichting
Vaste
Vof
Zelfstandige
Zzp’er
Firma
Aandeelhouders
Aansprakelijk 

Slide 29 - Sleepvraag

Conjuncturele werkloosheid ontstaat:

Leg uit!
A
als consumenten meer geld hebben
B
als consumenten minder geld hebben
C
als bedrijven meer geld hebben
D
als bedrijven minder geld hebben

Slide 30 - Quizvraag

Welke van de onderstaande ontwikkelingen heeft structurele werkloosheid tot gevolg?
A
De afgelopen jaren is het slechter gegaan met de economie
B
Door vergrijzing krimpt de beroepsbevolking
C
Veel bedrijven verplaatsen de productie naar lagelonenlanden
D
Vernieuwende bedrijven zorgen voor vraag naar arbeid

Slide 31 - Quizvraag

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Tijdens perioden van crisis...."
A
regionale werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 32 - Quizvraag

Wat is structurele werkloosheid?
A
Dat een bepaald beroep helemaal verdwijnt en dus veel mensen op straat staan
B
Dat mensen elk deel van het jaar dezelfde soort werkloosheid hebben
C
Dat mensen arbeidsongeschikt zijn
D
Dat mensen slechts in bepaalde seizoenen geen werk hebben

Slide 33 - Quizvraag

CAO
A
afspraken tussen een groep werkgevers en een groep werknemers over loon, vrije dagen enz.
B
de regels die bepalen vanaf welke leeftijd je een vakantiebaan of bijbaantje mag hebben

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van arbeidsmotieven?
A
Geld
B
Nuttig en zinvol bezig zijn
C
Leren van nieuwe dingen
D
Structuur en regelmaat

Slide 35 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm heeft de ING?
A
besloten vennootschap
B
eenmanszaak
C
naamloze vennootschap
D
vennootschap onder firma

Slide 36 - Quizvraag

Een collectieve arbeidsovereenkomst is een afspraak tussen de vakbonden en werkgevers
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 38 - Quizvraag

Wat is geen arbeidsmotief?
A
geld/loon
B
het communiceren met collega's
C
reizen
D
het zijn allemaal arbeidsmotieven

Slide 39 - Quizvraag