3Havo grammar ch3 & 4

Instructie 3 Havo 
Today: 
* this week
* trede 24
* check-up grammar chapter 3
* check-up grammar chapter 4

Monday 18 January 2021 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Instructie 3 Havo 
Today: 
* this week
* trede 24
* check-up grammar chapter 3
* check-up grammar chapter 4

Monday 18 January 2021 

Slide 1 - Tekstslide

Globale Jaarindeling
instructie
- Uitleg over grammatica Chapter 3 & 4
- Uitleg over afronding (so & schrijfopdracht)
maken:
- oefenopdrachten  grammar  (Slim Stampen in NH)

Slide 2 - Tekstslide

Grammar ch 3 & 4
relative clauses
passive voice
both, either, neither, all, each, every, none
present perfect & past simple
present simple & present continuous
object + infinitive

Slide 3 - Tekstslide

Present Perfect & Past Simple

Slide 4 - Tekstslide

Present Perfect of Past Simple?
"I have played football since I was 10."
A
present perfect
B
past simple

Slide 5 - Quizvraag

Present Perfect of Past Simple?
'I played football yesterday.'
A
present perfect
B
past simple

Slide 6 - Quizvraag

Present Perfect of Past Simple?
"Iets is in het verleden begonnen en nog steeds bezig."
A
present perfect
B
past simple

Slide 7 - Quizvraag

Present Perfect of Past Simple?
"Iets is in het verleden begonnen en afgelopen."
A
present perfect
B
past simple

Slide 8 - Quizvraag

Hoe maak je de Present Perfect?
A
'to be' + ww met -ing
B
'to be' + voltooid deelwoord
C
have/has + ww met -ing
D
have/has + voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm (kies zelf voor de present perfect of pst simple!)

"I ______ (play) football last week."

Slide 10 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm (kies zelf voor de present perfect of pst simple!)

"I ______ (play) football since I was ten."

Slide 11 - Open vraag

both, each, all, every, none, either, neither

Slide 12 - Tekstslide

Kies het juiste woord in de zin.
"____ my parents love dancing very much."
A
each
B
all
C
both
D
every

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste woord in de zin.
"My sister has a ring on ____ finger."
A
each
B
all
C
both
D
every

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste woord in de zin.
"____ of the pupils were late for class today. It was the best day of my life!"
A
each
B
all
C
none
D
every

Slide 15 - Quizvraag

relative clauses

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een 'relative clause'? (= een betrekkelijke bijzin)
A
Wanneer je vergeten bent iets te vertellen.
B
Als er 'bij' in de zin staat.
C
Als je spreekt over familieleden.
D
Als je extra informatie wilt geven over iets of iemand.

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'who'?
A
Bij personen
B
Bij dieren
C
Bij dingen
D
Bij alles

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'which'?
A
Bij dieren en dingen
B
Bij dingen
C
Bij dieren
D
Bij sprookjes

Slide 19 - Quizvraag


A
Bij dieren en dingen
B
Bij mensen
C
Bij dingen
D
Bij mensen, dieren en dingen

Slide 20 - Quizvraag

present simple & present continuous

Slide 21 - Tekstslide

Wat gebruik je wanneer iemand nu iets aan het doen is?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 22 - Quizvraag

Wat gebruik je bij algemene dingen, feiten en bij regelmaat?
A
present simple
B
present continuous

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staat de Present Simple tussen haakjes?
A
I (always) drink black coffee.
B
I always (drink) black coffee.
C
I (always drink) black coffee.
D
(I) always (drink) black coffee.

Slide 24 - Quizvraag

In welke zin staat de present continuous tussen haakjes?
A
I am (eating) a pizza right now.
B
(I am) eating a pizza right now.
C
I (am eating) a pizza right now.
D
I am (eating) an (pizza) right now.

Slide 25 - Quizvraag

passive voice

Slide 26 - Tekstslide

Hoe maak je de passive?
A
have/has + verleden tijd
B
'to be' + voltooid deelwoord
C
'to be' + onregelmatig werkwoord
D
have/has + passief werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Welke bewering hoort NIET bij de passive voice?
A
als het niet belangrijk, of onbekend is, wie iets doet (of gedaan heeft)
B
het onderwerp van de zin ondergaat iets.
C
als je meer informatie wilt geven over iets of iemand.
D
als je wilt zeggen door wie of wat iets gedaan is, dan gebruik je het voorzetsel by.

Slide 28 - Quizvraag

Welke zin staat in de passive?
A
Someone broke our window last week.
B
Our kitchen window was broken.

Slide 29 - Quizvraag

Welke zin staat in de passive?
A
My dog ate my homeworrk.
B
My homework was eaten bij my dog.

Slide 30 - Quizvraag

object + infinitive

Slide 31 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'object' + 'infinitive'?
A
na werkwoorden
B
na woorden die wens en bevel uitdrukken
C
na zelfstandig naamwoorden
D
na voltooid deelwoorden

Slide 32 - Quizvraag

Afsluiting...
1) Alle opdrachten E & J af van Chapter 3 & 4?
2) Begrijp je alle grammatica van chapter 3 & 4 en kun je het toepassen?
3) Alle oefenopdrachten van deze week gemaakt? (NH Slim Stampen)
4) Vragen stel jij tijdens deze les of het vragenuurtje vanmiddag.
5) Dan mag je gaan en verder met je werk. 

Thank you for watching :) 

Slide 33 - Tekstslide