Keuzevoorzetsels

Lernziele
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.

- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lernziele
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.

- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

Slide 1 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels


Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels 3e en 4e naamval

Slide 3 - Tekstslide

De keuzevoorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   


ERGENS ZIJN = TOESTAND

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus 3e naamval

Er steht vor der Tür.

Slide 6 - Tekstslide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN = BEWEGING

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus 4e naamval

Er springt in das Wasser.

Slide 8 - Tekstslide

Ezelsbruggetje 1
Dezelfde situatie = derde naamval
(toestand, ergens zijn --> wo)

Verandering = vierde naamval
(beweging, ergens komen --> wohin)

Slide 9 - Tekstslide

Ezelsbruggetje 2
Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Stilstaand is 3e naamval.

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 11 - Quizvraag

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 12 - Quizvraag

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide