§5.3

§5.3
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§5.3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet (weer) hoe je hoofdzaken in een tekst kunt vinden.
  •  Je weet dat het maken van samenvattingen een examenonderdeel is. 
  • Je leert hoe je met meerkeuzevragen om kunt gaan.

Slide 2 - Tekstslide

Samenvattingsopdrachten
  • beoordelen (aan de hand van meerkeuzevragen. Strategieën hiervoor staan in 5.3)
  • hoofdgedachte vaststellen
  •  tekst of tekstdeel samenvatten
  • samenvatten in een schema 

Slide 3 - Tekstslide

Welke strategie voor het beantwoorden van meerkeuzevragen pas je zelf wel eens toe?
A
eerst zelf antwoord formuleren
B
verder gaan en later nog eens proberen
C
wegstreepstrategie
D
eerste ingeving

Slide 4 - Quizvraag

Hoofdgedachte of samenvatting
Om een samenvatting te kunnen schrijven (al dan niet in een schema) of om de hoofdgedachte te formuleren is het belangrijk dat je de hooofdzaken in een tekst kunt vinden. De volgende vragen gaan over hoofdzaken in een tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Waar de tekst over gaat in 1 zin geformuleerd
B
Waar de tekst over gaat in 1 of een paar woorden geformuleerd
C
Het standpunt van de auteur
D
De titel

Slide 6 - Quizvraag

Wat helpt je om het onderwerp te vinden? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Titel lezen
B
inleiding lezen
C
slot lezen
D
tussenkopjes lezen

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn kernzinnen ook alweer?
A
Belangrijkste zin van een alinea
B
Titel
C
Belangrijkste zin van de tekst

Slide 8 - Quizvraag

Waar gaan de kernzinnen over?
A
hoofdgedachte
B
argumenten
C
deelonderwerpen
D
onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Op welke plaats in een alinea kun je de kernzin vaak vinden?
A
1e zin
B
2e zin
C
laatste zin
D
overal

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin klopt over de hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd
B
De hoofdgedachte kan letterlijk in de inleiding of het slot staan.
C
De hoofdgedachte staat letterlijk in de kern.
D
De hoofdgedachte moet je soms zelf formuleren

Slide 11 - Quizvraag

Welke stelling(en) zijn onjuist?
A
Bij overtuigende teksten is de hoofdgedachte het standpunt.
B
Bij een uiteenzetting met een vraag-antwoordstructuur is de hoofdgedachte het antwoord op de hoofdvraag.
C
De hoofdgedachte eindigt altijd met een punt.
D
De hoofdgedachte kan ook een vraag zijn.

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk

§5.3 Lezen
Opdracht 3 t/m 10

Slide 13 - Tekstslide