Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3
Doel: wat moet je weten voor het proefwerk van H3.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3
Doel: wat moet je weten voor het proefwerk van H3.

Slide 1 - Tekstslide

3.3 Lezen
Overtuigende teksten (betoog)
In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening. Het doel is dat de lezer die mening overneemt. De schrijver geeft argumenten om de lezer te overtuigen van zijn gelijk. Voorbeelden: ingezonden brief, column, recensie recensie, blog 


Slide 2 - Tekstslide

Opbouw betoog
Een overtuigende tekst heeft vaak de volgende opbouw.
• Inleiding: de mening van de schrijver. Dit wordt ook wel het standpunt genoemd.
• Kern: de argumenten. Dit zijn vaak feiten.
• Slot: de conclusie. Hier herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverband en signaalwoorden
Tekstverband               Signaalwoorden
Voorbeeld                       zo, zoals, ter illustratie, een voorbeeld                                                        (hiervan) is, bijvoorbeeld
Argument of reden     want, omdat, daarom, vanwege, immers,                                                   namelijk
Conclusie                       dan ook, kortom, dus






Slide 4 - Tekstslide

3.5 woorden
In paragraaf 3.5 staan 20 nieuwe woorden en de betekenis. Deze moet je leren. 
Je kunt ze goed leren door de woordtrainer te gebruiken.

Slide 5 - Tekstslide

Uitdrukkingen en spreekwoorden
In elke taal komen uitdrukkingen en spreekwoorden voor.
• Je kunt de woorden in een uitdrukking veranderen, zodat ze in een zin passen. Bijvoorbeeld:
- Een nieuwsgierig aagje zijn.
- Tim is een nieuwsgierig aagje, want hij wil altijd alles weten!
• Bij een spreekwoord kun je de zin niet veranderen. Bijvoorbeeld: Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.

Slide 6 - Tekstslide

3.7 woordsoorten
lw: lidwoord: de, het, een
zn: zelfstandig naamwoord: geld, Hengelo, René, televisie, hondje
bn: bijvoeglijk naamwoord: mooi, zachte, houten, gevlekt, oostelijke
ww: werkwoord: lopen, praatte, is, gevonden
























Slide 7 - Tekstslide

woordsoorten
vz: voorzetsel: in, op, achter, gedurende, na, met, onder
tw: telwoord: twee, zoveelste, tiende, veel, minder
pvw: persoonlijk voornaamwoord: ik, jij, het, hem, jullie
bvw: bezittelijk voornaamwoord: mijn, jouw, jullie, haar, zijn, hun

Slide 8 - Tekstslide

3.8 Samenstelling
Een samenstelling maak je door twee of meer woorden aan elkaar te schrijven.
  • Tussen -n: als het eerste deel een zn is die in het meervoud eindigt op een -n, bv fietsenhok, kersentaart
  • Geen tussen -n: als het eerste deel een zn is met een meervoud op -s, bv tafelpoot

Slide 9 - Tekstslide

  • Tussen -s: als je die hoort: stationsweg, jongensboek
  • Streepje: als het eerste deel een cijfer of afkorting is, bv     Aa-papier, wc-bril, vmbo-leerling 

Slide 10 - Tekstslide

Maken
Testjezelf 3.3, 3.5, 3.7, 3.8 op groen
Oefentoets maken ---> hoger dan 65%
Klaar: Versterk jezelf, je mag zelf een onderwerp kiezen.
Proefwerk H3 dinsdag 25 maart

Tijdens het maken van 3.8 kijkt eerst de basis 3.7 na en daarna de kader.

Slide 11 - Tekstslide