Theorie H1 t/m H6

Herhalen theorie klas 1 en 2
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalen theorie klas 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Met welke drie punten moet je rekening houden als je het onderwerp van een tekst formuleert?

Slide 2 - Open vraag

Wat zou het onderwerp zijn bij een tekst met de titel: 'Niet geschoten is altijd mis'.
A
Hockey
B
Jachtverbod
C
Fotografie
D
Boogschieten

Slide 3 - Quizvraag

Als er wordt gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst dan...
A
vat je de tekst samen in één woord.
B
vat je de tekst samen in één zin.
C
maak je een korte samenvatting
D
noteer je het doel van de tekst.

Slide 4 - Quizvraag

Formuleer het onderwerp van de tekst die je kan verwachten bij deze afbeelding.

Slide 5 - Open vraag

Formuleer het onderwerp van de tekst die je kan verwachten bij deze afbeelding.

Slide 6 - Open vraag

Wat is een hoofdgedachte?

Slide 7 - Open vraag

De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de eerste alinea.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je zelf bedenken.
D
staat meestal in eerste en/of laatste alinea.

Slide 8 - Quizvraag

Kernzin
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.

Waar staat de kernzin?
  • Er is geen kernzin. Alle zinnen bevatten belangrijke informatie.
  • De 1e zin is de kernzin.
  • De 2e zin van een alinea is de kernzin. De 1e zin is een inleidende zin.
  • De laatste zin van de alinea is de kernzin.


Slide 9 - Tekstslide

Wat is de kernzin?
Antwoord
De kernzin is de eerste zin: ‘Als het … Europa.'
 Wat is de kernzin?

Slide 10 - Tekstslide

Als je schrijft, heb je daar vaak een doel mee. Noem de vier tekstdoelen.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
De salarissen van voetbalvrouwen zijn veel lager dan die van de mannen.
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die van de mannen.
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden en tekstverbanden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen zinnen en/of alinea's. 

Doel: signaalwoorden maken een tekst begrijpelijk. 

Verbanden:
     opsommend; doel - middel; tegenstellend; redengevend; oorzakelijk; toegevend;  voorwaardelijk; chronologisch; vergelijkend;  samenvattend; toelichtend; concluderend

Slide 14 - Tekstslide

'Daarentegen' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 15 - Quizvraag

'Daarom' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quizvraag

'En dan nog' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 17 - Quizvraag

'Zodoende' is een signaalwoord voor een...
A
Toelichtend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 18 - Quizvraag

Noteer signaalwoord en tekstverband.
'.......?........ het morgen regent, gaat de geplande sportdag niet door.'

Slide 19 - Open vraag

Noteer signaalwoord en tekstverband.
'De skipistes moesten enkele dagen worden gesloten .......?........ de hevige sneeuwval.'

Slide 20 - Open vraag

Feiten en meningen
Feit
Mening
Is echt of werkelijke gebeurd.
Is wat iemand ergens van vindt of over denkt.
Kun je meestal controleren
Verschilt per persoon: Iedereen kan een andere mening hebben.
Voorbeeld: Het flatgebouw is 165 meter hoog
Voorbeeld: Kiki vindt het hoge flatgebouw mooi.

Slide 21 - Tekstslide

Feit of mening?

'Het is mooi weer.'
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quizvraag

Feit of mening?
'Souhail had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.'
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Feit of mening?
'Dit is een zin.'
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quizvraag

Standpunt en argumenten
Standpunt = je mening
Argumenten = redenen die je mening ondersteunen

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het standpunt?
Amsterdam heeft veel concertzalen van verschillende groottes. Het is dus geen wonder dat bijna elke band die Nederland aandoet, in Amsterdam optreedt.
A
Amsterdam heeft... verschillende groottes.
B
Het is ... Amsterdam optreedt.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
Het is voor iedereen goed om op een teamsport te zitten, want dat is de beste manier om te leren samenwerken.
A
Het is...te zitten
B
dat is...leren samenwerken

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
Omdat het zo gezellig is, vind ik een glaasje wijn op zijn tijd geen probleem.
A
Omdat het... gezellig is
B
vind ik .... geen probleem.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
Er komen nog steeds veel jongeren met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis. Daarom moet de verkoop van alcohol aan jongeren strenger gestraft worden.
A
Er komen ... het ziekenhuis
B
Daarom moet...gestraft worden

Slide 29 - Quizvraag

Kritisch lezen

Slide 30 - Tekstslide

Waar let je op als je wilt vaststellen of een tekst betrouwbaar is?

Slide 31 - Open vraag

Betrouwbaar?

Waar?
A
Betrouwbaar Waar
B
Niet betrouwbaar Wel waar
C
Wel betrouwbaar Niet waar
D
Niet betrouwbaar Niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Leesvaardigheid klas 3
Vaste tekststructuren
Hoofdstuk 1 + 2

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Dus: wat is een tekststructuur?
A
Is een tweedeling: inleiding en midden
B
Is een manier om het middenstuk in te delen.
C
Is een driedeling: inleiding-midden-slot
D
Vaste indeling inleiding-midden-slot

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Bepalen van de structuur

Inleiding: wat gebeurt er in de inleiding?

Kern: wat gebeurt er in de kern?

Slot: hoe wordt afgesloten?

Slide 38 - Tekstslide

Aspecten
structuur
Argumentatie
structuur
Probleem-oplossing
structuur
  • inleiding: probleem
  • middenstuk: gevolgen // oorzaken // oplossingen
  • slot: samenvatting / aanbeveling
  • inleiding: onderwerp.

  • middenstuk:
    verschillende kanten v/h onderwerp.

  • slot:
    samenvatting.

  • inleiding: stelling / standpunt
  • middenstuk: argumenten
  • slot: herhaling stelling 

Slide 39 - Sleepvraag

Verklarings
structuur
verleden-heden-toekomst
structuur
voor- en nadelen
structuur
  • inleiding: vraag of stelling
  • middenstuk: voor- en nadelen
  • slot: afweging, conclusie
  • inleiding: verschijnsel

  • middenstuk:
    voorbeeld, kenmerken, oorzaak.

  • slot:
    samenvatting.

  • inleiding: onderwerp
  • middenstuk: situatie vroeger - nu
  • slot: conclusie of vooruitblik

Slide 40 - Sleepvraag

Sleep de juiste antwoorden naar het rode vlak.
Het onderwerp van de tekst formuleer je ...
  • kort en bondig.
  • zo dat het de kern van de tekst bevat.
  • in één zin.
  • zonder persoonsvorm
  • door letterlijk de titel over te nemen.

Slide 41 - Sleepvraag

Sleep de juiste antwoorden naar het rode vlak.
Betrouwbaar
Niet betrouwbaar
Twijfel
  • artikel afslankmiddel in folder Kruidvat.
  • reclame Telsell over balansarmband
  • artikel gsm's in de Consumenten Gids
  • Item in het NOS journaal
  • Schoolgids Thomas a Kempis
  • Advertentie over medicijnen in wetenschappelijk tijdschrift
Gratis iPhone X!

Slide 42 - Sleepvraag

Zijn er nog onderdelen die je lastig vindt?

Slide 43 - Open vraag