Om goed te kunnen schrijven, moet je ook goed kunnen lezen. Begrippen uit de cursus 'Basis' pas je toe wanneer je zelf een tekst schrijft. Daarnaast moet je je tekst baseren op bronnen (die moet je dus eerst lezen).
In deze les: onderwerp, hoofdgedachte, publiek en tekstdoelen (paragraaf 1 en 6 van cursus Basis)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Waarom beginnen we met de basis?
Om goed te kunnen schrijven, moet je ook goed kunnen lezen. Begrippen uit de cursus 'Basis' pas je toe wanneer je zelf een tekst schrijft. Daarnaast moet je je tekst baseren op bronnen (die moet je dus eerst lezen).
In deze les: onderwerp, hoofdgedachte, publiek en tekstdoelen (paragraaf 1 en 6 van cursus Basis)
Slide 1 - Tekstslide
1: Onderwerp en hoofdgedachte
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je nog over 'onderwerp van een tekst'?
Slide 3 - Woordweb
Onderwerp
Het onderwerp van de tekst is een woord dat, of een woordgroep die aangeeft waarover de tekst gaat; het is géén zin.
Slide 4 - Tekstslide
Wat weet je nog over 'hoofdgedachte van een tekst'?
Slide 5 - Woordweb
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus géén vraag!), die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
Slide 6 - Tekstslide
Onderwerp, hoofdgedachte of geen van beide? Vrouwenvoetbal
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
C
Geen van beide
Slide 7 - Quizvraag
Onderwerp, hoofdgedachte of geen van beide? De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die van de mannen.
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
C
Geen van beide
Slide 8 - Quizvraag
Onderwerp, hoofdgedachte of geen van beide? Salarissen van voetbalvrouwen
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
C
Geen van beide
Slide 9 - Quizvraag
Onderwerp, hoofdgedachte of geen van beide? Verdienen vrouwen genoeg in vergelijking met de mannen?
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
C
Geen van beide
Slide 10 - Quizvraag
Onderwerp, hoofdgedachte of geen van beide? De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die van de mannen.
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
C
Geen van beide
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van een tekst met de volgende hoofdgedachte? 'Het is verstandig om na de havo-opleiding door te stromen naar het vwo.'
Slide 12 - Open vraag
Wat is het onderwerp van een tekst met de volgende hoofdgedachte? 'Er moet statiegeld voor petflessen worden ingevoerd.'
Slide 13 - Open vraag
Wat is het onderwerp van een tekst met de volgende hoofdgedachte? 'In Nederland komen steeds meer soorten roofvogels voor.'
Slide 14 - Open vraag
Als het onderwerp van een tekst 'goedkope vliegreizen' is, wat zou dan een hoofdgedachte kunnen zijn?
Slide 15 - Open vraag
2: Publiek en tekstdoelen
Slide 16 - Tekstslide
Rekening houden met het publiek
Je wilt met je tekst altijd iets bereiken, dat is je tekstdoel. Als je rekening houdt met je publiek, dan is de kans groter dat je je doel bereikt.
Als je zelf een tekst schrijft, dan houd je rekening met de voorkennis en het niveau van het publiek. Je past ook je toon aan (serieus, formeel bij een sollicitatiebrief of luchtig, humoristisch bij een column).
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
0
Slide 19 - Video
Hoe zou je het lezerspubliek van De Telegraaf kunnen omschrijven?
A
Mensen die graag nieuws lezen, maar ook sensationele teksten
B
Mensen die graag droog nieuws lezen
C
Mensen die graag sensationele teksten lezen
Slide 20 - Quizvraag
Van publiek naar tekstdoel
Als je een tekst schrijft, moet je toon passen bij het publiek van jouw tekst. Hier heb je mee geoefend. Je toon moet ook passen bij het doel van jouw tekst. Hier ga je nu mee aan de slag.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht denk je?
A
Overtuigen
B
Opiniëren
C
Amuseren of ontroeren
D
Informeren
Slide 22 - Quizvraag
Wat zijn twee voorbeelden van een overtuigende tekst?
A
Betoog
B
Motivatiebrief
C
Reclame
D
Moppenboekje
Slide 23 - Quizvraag
Wat zijn twee voorbeelden van een activerende tekst?
A
Oproep
B
Schoolboek
C
Reclame
D
Betoog
Slide 24 - Quizvraag
Wat zijn twee voorbeelden van een amuserende/ontroerende tekst?
A
Nieuwsbericht
B
Gedicht
C
Reclame
D
Moppenboekje
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van een tekst met de volgende hoofdgedachte? 'De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die van de mannen.'
A
Opiniëren
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Activeren
Slide 26 - Quizvraag
Opbouw alinea
Langere teksten zijn opgebouwd uit alinea's.
Een alinea bestaat uit een kernzin.
Veel alinea's beginnen met de kernzin.
Als je twijfelt, kijk dan naar welke zin wordt toegelicht
Slide 27 - Tekstslide
Kernzinnen
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.
Waar staat de kernzin?
Er is geen kernzin. Alle zinnen bevatten belangrijke informatie.
De 1e zin is de kernzin.
De 2e zin van een alinea is de kernzin. De 1e zin is een inleidende zin.
In het midden van de alinea staat de kernzin.
De laatste zin van de alinea is de kernzin.
Slide 28 - Tekstslide
De alinea's van het middenstuk
elke alinea heeft een deelonderwerp
elke alinea heeft een kernzin
in de rest van de alinea geef je toelichting bij de kernzin
Slide 29 - Tekstslide
Alineaopbouw
Een alinea is opgebouwd uit een kernzin met daarbij voorbeelden bij of toelichting op de kernzin.
De kernzin vind je meestal aan het begin van een Alinea
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Video
Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een kernzin?
A
De kernzin staat altijd onderaan de tekst
B
In de kernzin staat de belangrijkste informatie uit een alinea
C
In de kernzin staat het belangrijkste uit de hele tekst
D
De kernzin is de zin in het midden van een tekst. Daarom heet het ook KERNZIN...
Slide 33 - Quizvraag
Een kernzin is dus een hoofdzaak. Na de kernzin komt dus...