1. De hockeyers … (balen) afgelopen zondag van hun verlies, omdat zij de promotiewedstrijd niet hadden … (veroveren).
2. …… (Vinden) je broer ook dat jij ….. (worden) …… (verwennen) door je oma?
3. Dat is de deur die morgen door mijn oom … (verven) wordt.
4. Ik heb twee keer … (daten) met hem en hoop dat niemand de foto’s daarvan heeft … (delen).
5. Ik had met Pieter … (racen), maar hij … (kneuzen) na twee rondes zijn enkel en moest naar de dokter.
6. Als je je gedrag niet … (wijzigen), ……. (worden) je overgeplaatst naar Utrecht.
7. Nadat de meisjes zich gisterenavond hadden … (omkleden), … (brengen) de politie hen naar huis.