12 Jan Spelling werkwoordspelling

De ik-vorm
Je hebt de ik-vorm heel vaak nodig met spelling

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De ik-vorm
Je hebt de ik-vorm heel vaak nodig met spelling

Slide 1 - Tekstslide

START



- weet je nog hoe je de ik-vorm van werkwoorden schrijft?

taalverzorging spelling


Slide 2 - Tekstslide

Aantekening
Spelling - ik-vorm en stam
Ik-vorm = ik loop
Stam = hele ww - en (lop)


Overgeschreven?
Schrijf de stam op van:
Lopen, schrijven, lezen, huppelen, bladeren.

Slide 3 - Tekstslide

Spelling
Persoonsvorm
Ik > ik-vorm
Jij, u/hij/zij/het > ik-vorm + t
- Behalve als de ik-vorm eindigt op een t
- Behalve als je/jij achter de pv staat > ik-vorm
Meervoud > hele ww

Slide 4 - Tekstslide

spelling van de persoonsvorm
  • Is het onderwerp ik: dan de ik-vorm
  • lopen  -  ik loop

  • Is het onderwerp iemand of iets anders: ik-vorm + t
  • lopen -  jij / hij / zij / u / mijn vriend / onze hond  loopt

Slide 5 - Tekstslide

3.3 Spelling & KGT
Hele werkwoord: roepen, brengen
Stam ( -en) : roep, breng
Ik vorm : ik roep, ik breng

Let op! ( Soms moet je een klinker verdubbelen of een medeklinker weghalen)
Hele werkwoord: lopen, trekken
Stam ( -en): lop, trekk
Ik vorm : ik loop, ik trek

Slide 6 - Tekstslide

Aantekening
Spelling - Persoonvorm tt
Ik = ik-vorm
Jij u hij zij het = ik-vorm + t
    Let op! -t geen extra t
   Je of jij achter pv, geen t
Wij jullie zij = hele ww

Slide 7 - Tekstslide

Spelling

Noteer van de volgende werkwoorden 
de ik-vorm en de jij-vorm.

Doe het zo :
lopen : ik loop
                 jij loopt

Slide 8 - Tekstslide

regels spelling persoonsvorm t.t
- bij ik schrijf je de ik-vorm
- bij jij/u/zij/het schrijf je de ik-vorm +t
- als jij/je achter de persoonsvorm staat, komt er geen extra t. 
- bij wij/julli/zij schrijf je het hele werkwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Even herhalen
Kies de goede spelling van het ww :

Laura boft / bofft met haar vriendin, want zij helpt haar altijd.

Het goede antwoord =
boft
 want je schrijft ik-vorm + t en niet stam + t.

Slide 10 - Tekstslide

Spelling werkwoorden -> even herhalen
Tegenwoordige tijd :

Regel 1: bij ik schrijf je de ik-vorm
                                  
Regel 2: bij jij/u/hij/zij/het, schrijf je de ik-vorm +t
     
Regel 3: Als de ik-vorm eindigt op een t, dan schrijf je geen extra t
Regel 4: Als je of jij achter de persoonsvorm staat, schrijf je de ik-vorm.
Regel 5: Bij het meervoud schrijf je het hele werkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

regels spelling persoonsvorm t.t
- bij ik schrijf je de ik-vorm
- bij jij/u/zij/het schrijf je de ik-vorm +t
- als jij/je achter de persoonsvorm staat, komt er geen extra t. 
- bij wij/julli/zij schrijf je het hele werkwoord. 

voorbeeld: 

Slide 12 - Tekstslide

Spelling
Tegenwoordige tijd
onderwerp                                        regel
  1. ik of jij achter pv                      ik-vorm
  2. iets/iemand anders               ik-vorm + t
  3. Meerdere personen               heel werkwoord 

Slide 13 - Tekstslide

Paragraaf spelling

Is de zin goed of fout? Let op hoofdletters en werkwoorden!

De jongen beloofd haar een cadeautje.



A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Paragraaf spelling

Is de zin goed of fout? Let op hoofdletters en werkwoorden!

Zij is in januari jarig.



A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Paragraaf spelling

Is de zin goed of fout? Let op hoofdletters en werkwoorden!

Jouw oom en tante zijn vorig jaar verhuist.



A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in onderstaande zin?
Nadat Emma gisteren haar knie (schaven) door een val, heeft Cora hem (verbinden).
A
schaafde, verbonden
B
schafde, verbonden
C
schaafdde, verbonden
D
schaafde, verbind

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in onderstaande zin?
Volgens mij heb jij je haar (veranderen) of (verbeelden) ik me dat nu maar?
A
verandert, verbeelt
B
veranderd, verbeelt
C
veranderd, verbeeld
D
verandert, verbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in onderstaande zin?
De ambtenaren hebben informatie over de fraude (verzwijgen) en de minister (betreuren) dat nu.
A
verzwijgt, betreurt
B
verzwijgd, betreurd
C
verzwijgt, betreurd
D
verzwijgd, betreurt

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in onderstaande zin?
Omdat Aad snel zenuwachtig (worden) voor een toets, (vermijden) hij te veel stress.
A
word, vermijd
B
wordt, vermijdt
C
wordt, vermijd
D
word, vermijdt

Slide 20 - Quizvraag

Huiswerk voor do 
Spelling blok 4 
Maken opdr. 16, 17 en 18 
Leren blz. 151 en 152 
De ik vorm,  
de jij, u, hij, zij en het = stam +t

Slide 21 - Tekstslide