Week 7/8 - uitleg pvtt en pvvt




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 8

timer
1:30
1) Oefenen werkwoordspelling - 17 maart
2) Stageverslag - 17 maart
3) Lees- en fictiedossier - 24 maart
Je leert:
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in tegenwoordige en verleden tijd
- Ik kan bijvoeglijke naamwoorden correct vervoegen in een zin
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Vandaag:
- oefening samen
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
iPad (LessonUp)

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 8

timer
1:30
1) Oefenen werkwoordspelling - 17 maart
2) Stageverslag - 17 maart
3) Lees- en fictiedossier - 24 maart
Je leert:
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in tegenwoordige en verleden tijd
- Ik kan bijvoeglijke naamwoorden correct vervoegen in een zin
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Vandaag:
- oefening samen
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
iPad (LessonUp)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1) oefenen werkwoordspelling
  • Je maakt de opdrachten werkwoordspelling om te oefenen voor de tweede poging van de toets. 
  • Je maakt de opdrachten in je boekje op papier.
  • Je hebt ook ruimte om aantekeningen te maken in je boekje.
  • Vragen? Noteer ze en vraag om extra uitleg!
AF: 17 maart

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2) stageverslag
  • Je maakt het stageverslag op papier of op de iPad. Dan print je het uit om het in te leveren. Je levert het stageverslag in, in het mapje dat je hebt gekregen.
  • In de omschrijving van de opdracht vind je precies wat er allemaal in je verslag moet komen.
  • Op het beoordelingsformulier kan je vinden waar je op wordt beoordeeld en hoeveel punten je kan krijgen per onderdeel.
AF: 17 maart

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3) lees- en fictiedossier
  • Je maakt de leesopdrachten in je mapje. Je kan extra schrijfblaadjes aan je mapje toevoegen. (G/V/O)
  • Je maakt je fictieopdrachten op papier of op de iPad. Je het mapje in met alle opdrachten. Dus geschreven of geprint.(cijfer)
  • Op de laatste pagina vind je het beoordelingsformulier.
AF: 24 maart

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Zo vind je de ik-vorm
Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten. Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De stam van het werkwoord vind je door - en van het hele werkwoord te halen.
De stam is meestal de ik-vorm van het werkwoord.

lopen        stam = lop       ik-vorm = loop 
sparen     stam = spar     ik-vorm = spaar 
vinden     stam = vind      ik-vorm = vind 




 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als het regent, ... (fietsen, pvtt) ik niet naar school.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd


Soms moet je een letter toevoegen of weglaten: laden → laad; boffen → bof.
Soms een v in een f of een z in een s: beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij ... (beloven, pvtt) altijd meer dan je kan waar maken.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm: 
- ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
- laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik                                                    ik-vorm (stam)            speel       word
jij                                                    ik-vorm + t                    speelt      wordt

hij/zij/het                                   ik-vorm + t                    speelt      wordt
wij/jullie/het                             hele werkwoord        spelen     worden

...........                      jij ?              ik-vorm                          speel       word

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (raden, pvtt) maar eens wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (beloven, pvtt) je mij dat jij je aan je afspraak gaat houden?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ... (uitladen) de auto ....

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm verleden tijd
Twee mogelijkheden:

zwakke werkwoorden (fietsen - fietsten, gooien - gooiden)
en
sterke werkwoorden (lopen - liepen, kijken - keken)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veranderen als je ze in de verleden tijd zet:

lopen - liepen; roepen - riepen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden

Slide 18 - Woordweb

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen

https://www.beterspellen.nl/website/index.php?pag=113
Zwakke werkwoorden; pvvt (1)
De meeste werkwoorden zijn zwak. Deze veranderen niet van klank in de verleden tijd.

Om de persoonsvorm in de verleden tijd te zetten, moet je -de(n) of -te(n) toevoegen. Dan maak je dus de pvvt.

Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: beweerde, landde, danste, berichtte.
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaal je of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken in de persoonsvorm verleden tijd?

Slide 20 - Tekstslide

1F
Zwakke werkwoorden; pvvt (2)
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p. In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):
– blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
– antwoorden → de leerling antwoordde; bloeien → de plant bloeide; geloven → hij geloofde het niet; peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wij ... (schaatsen, pvvt) vroeger heel veel.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De struikrovers ... (roven, pvvt) al onze bezittingen.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (foppen, pvvt) mijn oude meester van groep 7 regelmatig.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De storm ... (razen, pvvt) gisteren over het land.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwak werkwoord
Sterk werkwoord
doven
kijken
glimmen
zijn
worden
lezen
lachen
buigen
gieten
graven
spellen
waaien
genieten
koken
roepen
toveren

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies