Als je een pauze hoort: Ik ga wel alleen naar de stad, blijf jij maar thuis.
Tussen twee persoonsvormen: Als Misja honger krijgt, eet hij vaak een appel
Bij een opsomming: Marcel weet nog niet of hij wil voetballen, skaten, wielrennen of gamen.
Voor voegwoorden (want, maar, of, enz.): Myrthe wil niet naar buiten, want het regent.
Voor- of nadat iemand wordt aangesproken en voor of na woorden als ach, hé, hè: Niels, wil je ook een stukje taart? Waarom doe je zo gestrest, Kees? Ach, zoek het uit!