M3 - spelling - interpunctie en hoofdletters

M3 - spelling -hoofdletters en leestekens
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

M3 - spelling -hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekenen deze twee zinnen?
Hans zei: ‘Grietje, zal ik vandaag mijn korte rokje aantrekken?’ 

‘Hans’, zei Grietje, ‘zal ik vandaag mijn korte rokje aantrekken?’

Slide 2 - Tekstslide

Even oefenen 1
Dames en heren mag ik even uw aandacht

Herschrijf bovenstaande zin met de juiste leestekens in je schrift.

Slide 3 - Tekstslide

Even oefenen 2
een keuken die van ellende in elkaar dreigt te zakken kun je beter slopen

Neem de zin over en zet de leestekens en de hoofdletters op de juiste plek.

Slide 4 - Tekstslide

punt
punt
Zet je aan het eind van een zin.

Slide 5 - Tekstslide

uitroepteken, vraagteken
Vraagteken ? 
Schrijf je aan het einde van een vraagzin.

Uitroepteken ! 
Schrijf je aan het einde van een uitroep of van een bevel. Voorbeeld: We hebben eindelijk een keer gewonnen! 
Blijf met je vingers van mijn eten af!

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een komma.
De komma geeft aan dat je bij het lezen even moet pauzeren. Je kunt een komma horen, als je een zin langzaam uitspreekt. In de volgende gevallen plaats je een komma:

Slide 7 - Tekstslide

komma 1
Als je een pauze hoort: Ik ga wel alleen naar de stad, blijf jij maar thuis.
Tussen twee persoonsvormen: Als Misja honger krijgt, eet hij vaak een appel
Bij een opsomming: Marcel weet nog niet of hij wil voetballen, skaten, wielrennen of gamen.
Voor voegwoorden (want, maar, of, enz.): Myrthe wil niet naar buiten, want het regent.
Voor- of nadat iemand wordt aangesproken en voor of na woorden als ach, hé, hè: Niels, wil je ook een stukje taart? Waarom doe je zo gestrest, Kees? Ach, zoek het uit!

Slide 8 - Tekstslide

komma 2 - lastige
Voor en na een uitgebreide bijvoeglijke bijzin. Dat is een bijzin die je ook weg zou kunnen laten: Groningen, dat hoog in het noorden ligt, is een mooie stad.
Voor en na een bijstelling. Een bijstelling geeft extra informatie: Mevrouw van Galen, onze buurvrouw, heeft twee honden.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een dubbele punt?
Net als de komma geeft de dubbele punt aan, dat je even moet pauzeren. In de volgende gevallen gebruik je dit leesteken:

Slide 10 - Tekstslide

dubbele punt 
Voor een opsomming: Marijke had goede cijfers voor haar examen: een acht, een negen en een tien. Deze meubelzaak verkoopt van alles: banken, bedden, kasten en stoelen.

Voor een citaat. Je leest dan iets, wat iemand letterlijk zegt. Mijn vader zei tot mijn verbazing: ”Van mij mag je.” “Ik wil dat niet”, zei ik toen.
Voor een verklarende of toelichtende opmerking als je in een zin woorden als immers, namelijk, als volgt en want erbij kunt denken: Ik heb barstende hoofdpijn: ik ben net tegen een deur aangelopen.

Slide 11 - Tekstslide

In welke zin is de interpunctie correct?
A
De jongen heeft de finale verloren
B
de jongen heeft de finale verloren
C
de Jongen heeft de finale verloren.
D
De jongen heeft de finale verloren.

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel leestekens zitten er in deze zin?
ik ga vandaag bij piet spelen maar ik weet nog niet of dat mag
A
3
B
5
C
4
D
2

Slide 15 - Quizvraag

HOOFDLETTERS
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
  • Merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.


  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 17 - Quizvraag



Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 18 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 19 - Quizvraag

Werken in Blink
MAKEN
les 5: hoofdletters
les 6: leestekens
Wat niet af is gaat mee als huiswerk

Slide 20 - Tekstslide