In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Ostern
Slide 1 - Tekstslide
Musik ist toll!
- Hör einfach zu :)
- Duitse muziek is veelzijdig
- Wat vinden jullie ervan?
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Weten jullie dit nog ?
- vervoegen van haben & sein
- bezittelijke voornaamwoorden
- vervoegen van werkwoorden
Slide 4 - Tekstslide
Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist
Slide 5 - Quizvraag
Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast
Slide 6 - Quizvraag
Wir .... Hausaufgaben gemacht. (haben)
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben
Slide 7 - Quizvraag
Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin
Slide 8 - Quizvraag
Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist
Slide 9 - Quizvraag
Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?
Slide 10 - Open vraag
Der, die oder das?
Bruder
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quizvraag
Der, die oder das?
Haus
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quizvraag
Der, die oder das?
Schwester
A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre|
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt
Slide 15 - Quizvraag
Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.
De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis
Slide 16 - Tekstslide
Was ist ...............(jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 17 - Quizvraag
...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 18 - Quizvraag
Maaike ist ..............(haar) Freundin.
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere
Slide 19 - Quizvraag
.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unse4r
Slide 20 - Quizvraag
Das ist ........................ (mijn)Geburtstagsgeschenk
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein
Slide 21 - Quizvraag
Bij
ich + wohnen
A
whone
B
wohne
C
wohnen
D
wone
Slide 22 - Quizvraag
Bij
du + kotzen
A
kozte
B
kotzst
C
kotzt
D
kotst
Slide 23 - Quizvraag
Bij
er + küssen
A
küsst
B
kusst
C
küst
D
kust
Slide 24 - Quizvraag
Er.........(heißen) Willem und sie.........(heißen) Julia
A
heiße, heißt
B
heißen, heiße
C
heißt, heißt
D
heißt, heißen
Slide 25 - Quizvraag
Zur Party.........(kommen) viele Freunde
A
kommt
B
kommen
C
kommst
D
komme
Slide 26 - Quizvraag
Dit wisten we nog?
Na het maken van deze vragen heb je als het goed is weer de eerder behandelde grammatica opgefrist. Ik herhaal dit zeker wat vaker met jullie.
Slide 27 - Tekstslide
Benoem alle Modalverben (modale werkwoorden)
Slide 28 - Open vraag
Modalverben
Ich kann, was ich will, was ich muss
Slide 29 - Tekstslide
Modalverben
- sollen en müssen
betekenen beiden "moeten" maar zijn toch anders....
- deze modale werkwoorden kunnen je verwarren. Welke moet ik nu invullen ? Dat wat ik moet doen ?
Vertaal deze zin maar eens....Lastig?
Slide 30 - Tekstslide
Müssen
In de slide hierna vinden jullie een oefening waarin je aan de slag gaat met het werkwoord müssen. Je ziet dan tegelijkertijd in welke context je dit modale werkwoord moet gebruiken
Slide 31 - Tekstslide
Müssen / müsst ihr jetzt nach Hause?
A
Müsst
B
Müssen
Slide 32 - Quizvraag
Er (müssen) rechtzeitig abfahren
A
muss
B
müss
C
müssen
D
müsst
Slide 33 - Quizvraag
Deine Mutter (müssen) morgen nach Deutschland
A
müssen
B
müsst
C
muss
D
musst
Slide 34 - Quizvraag
Sollen
- in de slide hierna vinden jullie een link met daarin het vervoegen van 'sollen'. Je ziet dan bovendien in welke context je dit modale werkwoord kunt plaatsen.
Slide 35 - Tekstslide
https:
Slide 36 - Link
Der Arzt hat gesagt, dass Julian mehr Früchte essen ... ...
A
muss
B
sollt
C
soll
D
musst
Slide 37 - Quizvraag
Du ... ... jetzt gehen, sonst verpasst du den Zug (=trein).
A
müsst
B
sollst
C
sollt
D
musst
Slide 38 - Quizvraag
Gemischt
Slide 39 - Tekstslide
www.passito.be
Slide 40 - Link
Unterschied
We weten nu het verschil ?
Müssen = je komt er niet onderuit, het moet want anders...
Sollen = het moet van een ander, meer een vrije wil, bij twijfel