A2b - Periode 4 - H6 Les 11 - HGA (08-06-2022)

Bienvenidos
Última clase de español
Lección 11 P4
VWO 2
Sra. Hoogland
¿Qué día y qué fecha es hoy?
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Bienvenidos
Última clase de español
Lección 11 P4
VWO 2
Sra. Hoogland
¿Qué día y qué fecha es hoy?

Slide 1 - Tekstslide

Programa de hoy
  1. 10 min - Info TW corregir los deberes, 
  2. 15 min - Voca 
  3. 30 min - Herhaling tijden + oefenen/leren
  4.  10 min - Evaluación + adiós :( 

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos de hoy: 
- Ik weet wat ik moet leren voor de toetsweek. 
- Ik weet welke verschillende grammaticale tijden we geleerd hebben afgelopen weken en hoe ik deze kan toepassen. 
      --> Je kan vertellen wat je doet, wat je gedaan hebt, wat je gaat doen. 
- Ik ken de vocabulaire m.b.t. reizen, landen, klimaat, etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Info H6, Periode 4
 Toetsstof H6
  • Vocab. 6.1 t/m 6.5; 
  • Frase clave p.6-7; 
  • Grammatica: 
- nr. 11 betrekkelijk vnw; 
- nr. 15ab trappen van vergelijking; 
- nr. 30-31 ser-estar-hay; 
- nr. 35 presente; 
- nr. 36-37 presente perfecto, ook onregelmatig; 
- nr. 38 futuro inmediato ir a + inf; 
- getallen TB p.97 (1-100 in beide richtingen, grotere getallen allen S-N)

Slide 4 - Tekstslide

Comprobar los deberes
Deberes

LEREN: Alle toetsstof leren en oefenen
- Schrijf 5 vragen op over de stof die je moeilijk vindt: die ga je stellen in deze les

DUS: beantwoord de vraag op de volgende slide

Slide 5 - Tekstslide

Dit wil ik nog leren en/of herhalen vandaag:
(mogen meerdere dingen zijn)

Slide 6 - Open vraag

¿Preguntas?

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstudie moment
  • Jullie gaan leren voor de toets van volgende week.
  • Doorloop deze hele lessonup en maak de opdrachten die voorbij komen
  • Maak een samenvatting?

Slide 8 - Tekstslide

1. Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 'que'
Als je twee zinnen verbindt met een betrekkelijk voornaamwoord, gebruik je in het Spaans 'que'.

Voorbeeld: 



EXPLICACIÓN: Gramática no. 11 (p.14)



Spanje is een land dat veel stranden heeft.
España un país que tiene muchas playas.     

Slide 10 - Tekstslide

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
Un vegetariano es una persona ... no come carne.
A
qué
B
que

Slide 11 - Quizvraag

2. Trappen van vergelijking
Check of je de stof nog kent en maak de opdrachten op de volgende slides en controleer ze

Slide 12 - Tekstslide

Overtreffende trappen in het Spaans
Stellende trap:          Jan is net zo groot als Ana.
                                         Juan es tan grande como Ana
Vergrotende trap:   Jan is groter dan Ana.
                                         Juan es más grande que Ana
                                OF   Jan is minder groot dan Ana.
                                         Juan es menos grande que Ana
Overtreffende trap: Jan is de kleinste
                                          Juan es el más pequeño.


Dus: welke Spaanse woorden gebruik je hiervoor? 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Deze hoef je alleen passief te kennen, niet zelf te maken

Slide 16 - Tekstslide

Vertaal de woorden tussen haakjes in het Spaans
1. Mi padre es (langer dan) ________________ mi madre.
2. Su falda es (mooier dan) ________________ tu vestido.
3. La profe de biologia es (even streng als) _______________ el profe de mátematicas.
4. La ropa de Zara es (goedkoper dan) __________________ la ropa de Mango.
5. Vuestro abuelo es (net zo grappig als) _______________ mi abuelo.

Slide 17 - Tekstslide

Vertaal onderstaande zinnen in het Spaans.
1. Pablo is aardiger dan Javier.
2. Mijn vader is rustiger dan mijn moeder.
3. Carlos is ouder dan Ana.
4. Onze school is kleiner dan de universiteit.
5. Jouw broer is grappiger dan jouw zus.

Slide 18 - Tekstslide

Las respuestas
1. Mi padre es (langer dan) más alto que mi madre.
2. Su falda es (mooier dan) más bonita que tu vestido.
3. La profe de biologia es (even streng als) tan estricta como el profe de mátematicas.
4. La ropa de Zara es (goedkoper dan) más barata que la ropa de Mango.
5. Vuestro abuelo es (net zo grappig als) tan divertido que mi abuelo.

Slide 19 - Tekstslide

Las respuestas
1. Pablo is aardiger dan Javier.
Pablo es más simpático que Javier.
2. Mijn vader is rustiger dan mijn moeder.
Mi padre es más tranquilo que mi madre
3. Carlos is ouder dan Ana.
Carlos es mayor que Ana.
4. Onze school is kleiner dan de universiteit.
Nuestra escuela es más pequeña que la universidad.
5. Jouw broer is grappiger dan jouw zus.
Tu hermano es más gracioso que tu hermana.

Slide 20 - Tekstslide

3. Ser - Estar - Hay

Slide 21 - Tekstslide

hay/ ser/ estar

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Wat is het verschil tussen ser, estar, hay en tener?

Slide 24 - Open vraag

Mi barrio (ser/estar/hay) ___ en Groningen.

Slide 25 - Open vraag

SER/ESTAR/HAY/:
Aquí _____ muchos supermercados.
A
son
B
hay
C
tiene
D
están

Slide 26 - Quizvraag

Wat komt hier? ser/estar/hay
La escuela ______ en Haren.

Slide 27 - Open vraag

ser/estar/hay
María y Dolores ______ españolas

Slide 28 - Open vraag

4. Voorzetsels

Slide 29 - Tekstslide

PARA


- voor een ontvanger

Tengo un regalo para ti


- bij een doel (om te + ww)

¿Quedamos para tomar algo?


- om een mening te geven

Para mi hermano es difícil

POR


- oorzaak of reden

Recibo el regalo  por mi cumpleaños.


- bij dagdelen

Por la tarde voy a nadar


- bij prijsaanduidingen

Compro el libro por 10 euros.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Antwoorden voc p. 45
a,
de,
a,
en,
en,
en,
en,
a

Slide 33 - Tekstslide

5. Futuro inmediato

Toekomende tijd: om uit te drukken wat je GAAT doen in de nabije toekomst.

WW IR + A + HELE WW (INFINITIEF)


Voy                                                                                

Vas                                                                                

Va                                        a                          hablar

Vamos                                                                         

Váis                                                                              

Van                                                                              

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

6. Pretérito Perfecto

Slide 36 - Tekstslide

Verleden tijd:  Presente perfecto (= pretérito perfecto)  
3 minutos individual
- Bekijk de volgende afbeelding
- Wat is de regel denk je?
- Uitleg in gram. nr. 36-37


Tip: Kijk naar:
Gram. nr. 36-37 (regelm + onregelm)

Slide 37 - Tekstslide

Explicación en vídeo
Uitleg op vídeo. Kijk het filmpje.

MAAK HIERVAN AANTEKENINGEN IN JE SCHRIFT!

Kun je nu zelf uitleggen hoe de verleden tijd wordt gevormd? Probeer het.

Vraag evt. aan de docente extra uitleg, of kijk naar: Gram. nr. 36-37 (regelm + onregelm)

Slide 38 - Tekstslide

7. Herhaling grammaticale tijden
- presente
- perfecto
-futuro inmediato

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht: Drie tijden herhaling
1. Deel het papier in 3 gelijke delen.
2. Schrijf de 3 tijden en het gebruik op in de verschillende delen.
3. Schrijf de vervoegingen op.
4. Overleg met je groepje en vraag je docent om feedback. 
5. Klaar? Ga verder met de volgende slides

Slide 40 - Tekstslide

5 min -Vocabulario

Leer in stilte de woordjes van hoofdstuk 6

Of gebruik een online lijst/flashcards die je hebt gemaakt
timer
5:00

Slide 41 - Tekstslide

Vraag ronde

Slide 42 - Tekstslide

Deberes para la próxima clase
Leren:
Zie toetsstof 
Maken:  afmaken blad met alle drie de tijden en vervoegingen! (zie lessonup voor uitleg)
Optioneel om te oefenen:
- Lezen/praten over een land en/of vakantie: in tweetallen! Zoek een tekst op in je boek en bedenk hierbij 3 vragen + noteer de antwoorden.
-  schrijf zelf een tekstje van 10 zinnen op basis van de frases clave. 
- Prefecto + Presente: verbuga.eu 
- Telwoorden oefenen: esfacil.eu
- hay,ser,estar: https://www.todo-claro.com/castellano/principiantes/gramatica/ser-y-estar/Seite_1.php

Slide 43 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?
Noteer 3 concrete voorbeelden van Spaanse woorden, grammatica, landenkennis etc.

Slide 44 - Open vraag

Kijk goed naar je eigen werkhouding.
Omschrijf: hoe heb jij deze les gewerkt? Wat ging goed, wat kan beter?

Slide 45 - Open vraag

Einde....

Slide 46 - Tekstslide