les 2

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Les 2  

Planning

• Wat weet je nu van krachten?
• Uitleg werkdoel: massa, gewicht en zwaartekracht & druk
• Werken 
• Terugblik/ Oefenen

Wat weet je van krachten?

- effecten 

- soorten

- tekenen van een kracht

        Uitleg

Zwaartekracht

De zwaartekracht is de kracht die de aarde uitoefent op voorwerpen. 

zwaartekracht berekenen

Fz = m * g

m = massa altijd in kg

op aarde is g gemiddeld 9,81 N/kg.

g wordt ook wel de valversnelling genoemd.

Zwaartekracht berekenen

Op aarde: 

𝐹𝑧=𝑚 𝑥 10

Op de maan:

𝐹𝑧=𝑚 𝑥 1,6

Op de zon:

𝐹𝑧=𝑚 𝑥 274

Hoe bereken je de zwaartekracht?

Zwaartekracht = Massa x 10

Massa is iets anders als gewicht:

Massa: de hoeveelheid stof (kg)

Gewicht: hoe hard trekt de zwaartekracht aan een massa

Je kunt wel gewichtloos zijn, maar niet massaloos!

Gewicht

Gewicht is de kracht die een voorwerp uitoefend op een ander voorwerp.

Op aarde is gewicht even groot als de zwaartekracht.

Druk

De kracht op een bepaalde oppervlakte

Druk

Een punaise in een muur drukken gaat makkelijker dan een staafje koper.

Terwijl je dezelfde kracht gebruikt

Dat komt dat je de kracht op de punt (= kleiner oppervlakte) concentreerd

Druk

Krachten kun je verdelen.

P=​A​​F​​

Kleinere kracht zorgt voor een lagere druk

Druk kleiner maken

Groter oppervlakte zorgt voor een lagere druk

Werken

je kunt werken aan:

• Massa en zwaartekracht
• Druk
• Tussen opdracht

Even oefenen

massa, zwaartekracht
en
gewicht

De zwaartekracht aflezen op een meter

4,3 N

36 N

3,1 N

2,2 N

Massa en gewicht zijn hetzelfde

1. Waar
2. Niet waar

Wat is het gewicht van iemand met een massa van 112 kg

1. 112 N
2. 1120 N
3. 11.2 N
4. 11200 N

Als je een kracht uitoefent op een                      oppervlakte is de uitwerking groot.

Als je een kracht uitoefent op een                      oppervlakte is

de uitwerking klein.

Vul de woorden op de juiste plek in.

woorden:

groot

klein

Door rijplaten :

1. wordt de druk groter
2. verander de druk niet
3. wordt de druk kleiner