10.4 druk

Krachten, Druk en Evenwicht 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Krachten, Druk en Evenwicht 

Slide 1 - Tekstslide

Eerst kort herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn krachten?
Krachten kunnen een object van vorm of snelheid  veranderen.
Kracht      (F )           met de eenheid Newton    (N)

Tekenen we in een pijl. 
- Aangrijpingspunt
- Richting
- Grootte 

Slide 3 - Tekstslide

Zwaartekracht
De zwaartekracht is de kracht die de aarde uitoefent op voorwerpen. Door de zwaartekracht valt alles naar beneden.

Slide 4 - Tekstslide

Zwaartekracht
Rekenen aan de zwaartekracht:
Fz = massa * gravitatieconstante
Fz = m * g
 
g = 10 op aarde

dit geldt alleen op aarde

Slide 5 - Tekstslide

Zwaartekracht
Het zwaartepunt = het aangrijpingspunt van de zwaartekracht

De zwaartekracht werkt vanuit het zwaartepunt.

Slide 6 - Tekstslide

krachten tekenen

Slide 7 - Tekstslide

Soorten krachten
Er zijn verschillende soorten krachten, waaronder zwaartekracht (Fz), veerkracht (Fv), wrijvingskracht (Fw) en spankracht (Fs).

Slide 8 - Tekstslide

Evenwichtswet (hefbomen)
Berekenen van de krachten in hefbomen

Flast x llast= Fwerk x lwerk

F in Newton
l in meters

Slide 9 - Tekstslide

Werking van takels en katrollen
Takels en katrollen veranderen de richting van de kracht en maken het gemakkelijker om zware voorwerpen op te tillen.

Meer katrollen is vermindering van de kracht maar ook  meer meters touw die ingetrokken moeten worden. 

Slide 10 - Tekstslide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 

Slide 11 - Tekstslide

druk
Bij een kleiner oppervlak hoort een grotere druk. Bij een groter oppervlak een kleinere druk.

Bij een grotere kracht hoort ook een grotere druk.

Slide 12 - Tekstslide

Druk
Krachten kun je verdelen.

Slide 13 - Tekstslide

Druk (p)
Wanneer je het gewicht (de kracht) deelt door het oppervlak krijg je de druk.
In het engels is druk 'pressure', vandaar de afkorting p.

De druk (p) meet je in newton per vierkante meter (N/m²), dit noem je ook wel pascal (Pa).


Slide 14 - Tekstslide

Druk
druk =      kracht
              oppervlakte
p=AF

Slide 15 - Tekstslide

Je kunt op 2 manieren de druk kleiner maken:
1 - door de kracht kleiner te maken
2 - door het oppervlakte te vergroten

Slide 16 - Tekstslide

De druk

Je moet de volgende dingen weten voor druk.

  • Druk reken je uit met de formule p = F/A (p = druk, F = kracht en A = oppervlakte)
  • Hoe groter het oppervlakte, des te kleiner is de druk.
  • De eenheid van druk is N/cm2 of N/m2 (= Pascal of Pa)

Slide 17 - Tekstslide

Op welke zijde kan ik de baksteen het beste plaatsen om de hoogste druk uit te oefenen?
A
op de kopse kant
B
Op de platte kant
C
op de strek kant
D
Dat maakt niet uit

Slide 18 - Quizvraag

Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter

Slide 19 - Quizvraag