Zoek de tegenstelling: per zin zijn twee woorden elkaars tegenstelling.
1. Op school gaat de tijd meestal traag, maar vrije tijd gaat juist snel.
2. Als je onder water duikt, moet je voordat je inademt toch eerst goed uitademen.
3. Je kunt hier minimaal negen punten halen. Je moet er echter maximaal tien behalen om naar het volgende level te kunnen gaan.
4. De meisjestweeling ziet er identiek uit. Ze kleden zich echter verschillend.
5. Toen ik iets wilde vergroten op het kopieerapparaat drukte ik op verkleinen.
6. Er staat tijdelijk een verkeerslicht op die gevaarlijke kruising, maar de buurt wil er permanent een op die plek.