week 3

Nederlands  1G
week 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands  1G
week 3

Slide 1 - Tekstslide

Planning maandag

- Nakijken huiswerk

- Herhalen hoofdstuk 3 
Lezen en Woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 2

1 een eendagshuwelijk / eendagshuwelijken
2 eigen antwoord
3 In deze alinea wordt duidelijk gemaakt wat het onderwerp is én je wordt als lezer nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst, doordat er over een bijzondere situatie wordt verteld.
4 alinea 2: De ‘trouwdag’
alinea 3: Ontstaan
alinea 4: Serieus bedrijf
alinea 5: Echte ceremonie
alinea 6: Alles kan
alinea 7: Sprookje
5 Die horen ook bij de ceremonie.

Slide 3 - Tekstslide

6 a ceremonie (al. 1): plechtige gebeurtenis met vaste regels
b jacquet (al. 1): jasje met schuin aflopende voorkanten en een lange achterkant
c desgewenst (al. 1): als je dat wilt
d volmondig (al. 2): met overtuiging
e spontaan (al. 3): zonder voorbereiding
f broodwinning (al. 4): werk waarmee je geld verdient om van te leven
g uiteenlopende (al. 4): verschillende
h kortstondig (al. 4): niet lang durend
i regisseren (al. 7): regelen; sturen
j amper (al. 7): bijna niet; nauwelijks
7 om te kijken
8 Je kunt er trouwen (wed) en daarna meteen weer vertrekken als vrijgezel in je gewone kleren, alsof er niets bijzonders gebeurd is (walk).
9 De huwelijken kunnen nu op elke gewenste dag gesloten worden. Jona en haar klanten zijn nergens van afhankelijk.
10 in alinea 5: (1) als feestelijke ‘herhaling’ van hun echte huwelijk op het gemeentehuis; in alinea 6: (2) voor de lol; (3) als verrassing voor je geliefde; (4) als oefening voor later
11 (1) Iedereen mag met elkaar trouwen. (2) Leeftijd doet er niet toe. (3) Je mag trouwen met je huisdier. (4) Je mag trouwen met een voorwerp, bijvoorbeeld een kunstwerk.
12 A Bij Wed and Walk in Amsterdam kun je een huwelijk van één dag sluiten, met alles erop en eraan.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 4

1 eigen antwoord
2 Hij stelt vragen waarop je als lezer antwoord wilt hebben.
3 a geestelijke (al. 3): iemand in dienst van de kerk
b legende (al. 3): verhaal over een heilige waarin wonderen voorkomen
c duur komen te staan (al. 3): ervoor moeten boeten
d openlijk (al. 4): niet geheim
e uiten (al. 4): zeggen of laten blijken wat je denkt of voelt
f emigranten (al. 4): mensen die verhuizen naar een ander land
g commercie (al. 4): handel (om geld te verdienen)
h ingeburgerd (al. 5): aangepast aan een nieuwe omgeving
4 Met ongehuwde mannen had hij de grootste kans op een sterk leger en dat had hij nodig om zijn rijk te beschermen.
Let op: In de eerste druk staat abusievelijk ‘Hoe’ in plaats van ‘ongehuwde’.
5 dat hij liefde belangrijker vond dan de wet
6 naar het gebruik om niet openlijk je liefde aan iemand te uiten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke drie woordraadstrategieën hebben we geleerd?

Slide 7 - Open vraag

Welk woord past in de zin? Kies uit:
amicaal – analyseren – bejegenen – duo – experiment – liefkozen – recent – geruïneerd – souvenir – sympathiek – uniek – vrezen

Van al onze buitenlandse reizen nemen wij een eierdopje als […] mee; we hebben er inmiddels meer dan dertig.

Slide 8 - Open vraag

Welk woord past in de zin? Kies uit:
amicaal – analyseren – bejegenen – duo – experiment – liefkozen – recent – geruïneerd – souvenir – sympathiek – uniek – vrezen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Rotterdam geheel […]: geen enkel gebouw stond meer overeind.

Slide 9 - Open vraag

Welk woord past in de zin? Kies uit:
amicaal – analyseren – bejegenen – duo – experiment – liefkozen – recent – geruïneerd – souvenir – sympathiek – uniek – vrezen

De ooms en tantes van mijn moeders kant gaan heel […] met elkaar om; familiebijeenkomsten zijn daarom altijd heel gezellig.

Slide 10 - Open vraag

Welke uitspraak over de hoofdgedachte van een tekst is juist?
A
De hoofdgedachte geeft in een paar woorden aan waar de tekst over gaat.
B
De hoofdgedachte staat altijd letterlijk in de tekst.
C
De hoofdgedachte vat het belangrijkste van de tekst in één zin samen.
D
De hoofdgedachte vind je altijd in het slot van de tekst.

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdstuk 1 t/m 3 Lezen

Hoofdstuk 1 t/m 3 Woordenschat

Slide 12 - Tekstslide

Planning dinsdag

- Woordenschat oefenen

- Fictie D en F

Slide 13 - Tekstslide

Maak (in tweetallen) goede combinaties van de woorden/betekenissen.

Slide 14 - Tekstslide

Vanuit welke perspectieven kan een verhaal worden geschreven?

Slide 15 - Open vraag

Ik-vorm: Je leest het verhaal vanuit de hoofdpersoon.

Hij/zij-vorm: De schrijver vertelt over de verschillende (hoofd)personen uit het verhaal.

Wisselend perspectief: De ene keer lees je vanuit het hoofd  van de ene persoon en de andere keer vanuit het hoofd van de andere persoon.

Slide 16 - Tekstslide

Bij welke vorm kun je je het best inleven in de hoofdpersoon? Waarom? (er is niet één antwoord goed)

Slide 17 - Open vraag

Planning woensdag

- Hoofdstuk 3 Schrijven instructie

- Opdracht diapresentatie

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer heb jij wel eens een diapresentatie (zoals Powerpoint) gemaakt?

Slide 19 - Woordweb

- In een diapresentatie staan de belangrijkste punten in steekwoorden.

- De diapresentatie ondersteunt je verhaal. Jij bent als spreker belangrijker dan de dia's.


Slide 20 - Tekstslide

Zo maak je een diapresentatie:

- Verdeel je onderwerp in deelonderwerpen en noteer die in steekwoorden.
- Schrijf op de eerste dia de titel en je naam.
- Zet op dia 2 de deelonderwerpen onder elkaar, zodat er een overzicht ontstaat.
- Ontwerp dan voor elk deelonderwerp een aparte dia.
- Vraag op het eind of er nog vragen zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Zo  maak je een goede dia:

- Schrijf in steekwoorden of gebruik korte vragen.
- Gebruik een goed leesbaar lettertype.
- Maak de dia niet te vol en niet te druk.
- Gebruik afbeeldingen.
- Houd tekst en afbeelding gescheiden.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht

Jullie gaan in drietallen een korte diapresentatie van zes dia's voorbereiden over een rage.

Volgende week maandag en dinsdag gaan jullie deze presenteren (zie Magister). De presentatie duurt 6/7 minuten.

Een rage is een collectieve bevlieging van een grote bevolkingsgroep voor een bepaald product of gedrag. Meestal gaat het daarbij om producten of gedragingen die als nieuw, hip en eigentijds worden beschouwd.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide