In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
ADJECTIVES + ADVERBS
Slide 1 - Tekstslide
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terriblesinger.
Slide 2 - Tekstslide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.
Hopefully, she will call me back later.
Slide 3 - Tekstslide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
Slide 6 - Tekstslide
DUS...
Ron is a carefuldriver.
Ron drivescarefully.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Adjectives and Adverbs Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden
Slide 9 - Quizvraag
Adverbs (bijwoorden) beschrijven zelfstandige naamwoorden en adjectives (bijvoegl. naamw) beschrijven werkwoorden, bijwoorden en andere bijvoeglijke naamwoorden
A
true
B
false
Slide 10 - Quizvraag
Adjectives/adverbs: The vacation went really ....
A
good
B
well
Slide 11 - Quizvraag
Adjectives & adverbs: She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully
Slide 12 - Quizvraag
Adjectives/adverbs: She walks to school every morning