1. Hij overleg___ alles met zijn collega's.
2. Vin___ jij weleens iets op het strand?
3. Weet jij wie zijn hond verzorg__?
4. Hij heeft het wel beloof__.
5. Vin__ je baas dat niet vervelend?
6. Aanvaar__e u de betaling met creditcard niet?
7. Als je alles vertel__ hebt, kun je gaan.
8. Het kos__e mij niet veel moeite.
9. Hij downloa__ alles op het gebied van moderne kunst.
10. De handtekening bleek vervals__ te zijn.