In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Les
2.1 Persoonsvorm, gezegde en onderwerp
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Inleiding (5 min):
Inhoud en doel van de les bespreken & voorkennis activeren.
Kern (15 min):
Les: Persoonsvorm, gezegde en onderwerp.
Slot (10 min):
Is het leerdoel behaald? Uitleg ´huiswerk´
Slide 2 - Tekstslide
persoonsvorm
Slide 3 - Woordweb
Persoonsvorm
Als je de persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen.
Slide 4 - Tekstslide
Persoonsvorm
Je kunt de persoonsvorm (pv) op drie manieren vinden:
1. Maak de zin vragend: de pv komt vooraan
2. Zet de zin in een andere tijd: het woord dat verandert, is de pv
3. Verander het aantal in de zin: het woord dat verandert, is de pv
Slide 5 - Tekstslide
De zon staat hoog aan de hemel.
Slide 6 - Open vraag
We zijn water aan het drinken.
Slide 7 - Open vraag
De prooi werd verslonden door het roofdier.
Slide 8 - Open vraag
Op het bureau ligt een klein briefje.
Slide 9 - Open vraag
De zon staat hoog aan de hemel.
Slide 10 - Open vraag
We zijn water aan het drinken.
Slide 11 - Open vraag
De prooi werd verslonden door het roofdier.
Slide 12 - Open vraag
De krokodil ligt roerloos te wachten.
Slide 13 - Open vraag
Bevend van angst kwam hij tevoorschijn.
Slide 14 - Open vraag
onderwerp
Slide 15 - Woordweb
Onderwerp
Het onderwerp van een zin hangt samen met de persoonsvorm. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet.
Slide 16 - Tekstslide
Onderwerp
Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
1. Zoek de persoonsvorm
2. Zet Wie of Wat voor de persoonsvorm
3. In een zin zit altijd maar één onderwerp
4. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan
Slide 17 - Tekstslide
Het blije kind hinkelt.
Slide 18 - Open vraag
In de zomer is het zwembad door mijn moeder gekocht voor Joan.
Slide 19 - Open vraag
Een glas limonade zal door mijn tante nooit gedronken worden.
Slide 20 - Open vraag
gezegde
Slide 21 - Woordweb
Gezegde
Alle (delen van) werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde.
Ook 'te' en 'aan het' horen bij het gezegde, maar alleen als ze voor een werkwoord staan.