Markten en marktvormen

Markten
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Markten

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Herhaling hst. 4

Slide 2 - Tekstslide

Verschillende markten
  • Goederenmarkt
  • Dienstenmarkt
  • Arbeidsmarkt
  • Vermogensmarkt
  • Valutamarkt

    Een markt is een plaats waar vragers en aanbieders elkaar 'ontmoeten'.

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de markten naar de bijbehorende plaatjes
Vermogensmarkt
Goederenmarkt
Dienstenmarkt
Arbeidsmarkt
Valutamarkt

Slide 4 - Sleepvraag

De vrager (afnemer)

Als jij iets wilt kopen, dan ben je aan afnemer: je vraagt of verlangt naar een product of dienst. 

In een markt kan er één afnemer zijn, een beperkt aantal afnemers of veel afnemers.

Slide 5 - Tekstslide

Aanbieders
Een aanbieder is aanwezig op de markt om goederen of diensten te verkopen aan haar vragers. 

In een markt kan je één aanbieder, een beperkt aantal aanbieders of veel aanbieders hebben

Slide 6 - Tekstslide

Als jij naar de bioscoop gaat, is de bioscoopeigenaar dan een vrager of aanbieder?
A
Vrager
B
Aanbieder
C
Geen van beide

Slide 7 - Quizvraag

Als de bioscoopeigenaar een nieuwe film koopt bij een filmmaker, is hij dan een vrager of aanbieder?
A
Vrager
B
Aanbieder
C
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

Marktvormen
Om welke marktvorm het gaat, wordt vooral bepaald door twee factoren: 

  • de aard van de producten
  • het aantal aanbieders (die deze producten willen kopen)

Slide 9 - Tekstslide

De aard van het product

Homogene goederen zijn producten waarvan elke eenheid in de ogen van de afnemer precies hetzelfde is

Heterogene goederen zijn goederen of diensten waar je als klant verschillen in kan zien

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de goederen naar de juiste plek
Heterogene goederen

Homogene goederen
Elektriciteit
Frisdrank
Graan
Suiker
Auto
Geld
Kleding

Slide 11 - Sleepvraag

Toetreding tot 
de markt
De toetreding tot een markt kan vrij zijn of beperkt worden door marktbarrières. 
Voorbeelden van zulke barrières zijn:

  • patentbelemmeringen
  • vestigingseisen
  • juridische barrières

Slide 12 - Tekstslide

Even tussendoor:
Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en dus een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)

Slide 13 - Quizvraag

Marktvormen
Als je weet hoeveel aanbieders en vragers er zijn, en welke aard het product heeft (homogeen/heterogeen) kan je de marktvorm bepalen:

 

Volkomen concurrentie
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie

Slide 14 - Tekstslide

Monopolie
Monopolistische concurrentie
Oligopolie
Volledige concurrentie
Heterogene goederen
Homogene goederen
Homogene of heterogene goederen
Homogene of heterogene goederen
Eén aanbieder
Een paar aanbieders
Veel aanbieders
Veel aanbieders

Slide 15 - Sleepvraag

Volledige mededinging is de perfecte markt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Volkomen concurrentie
In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. Het is een homogeen product. De prijs is al bepaald door de hoeveelheid aanbieders en hoeveelheid vragers. In mijn eentje naar een andere aanbieder stappen, verandert de prijs niet. 

Slide 18 - Tekstslide

Monopolie
Bij een monopolie zijn er veel vragers en is er maar één aanbieder. Logischerwijs een homogeen goed.  

De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie. 

Slide 19 - Tekstslide

Bij welke marktvorm is er kans op een prijzenoorlog
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volledige mededinging

Slide 20 - Quizvraag

Oligopolie
Een oligopolie heeft veel vragers en weinig/beperkt aantal aanbieders. Veel producten die je kent zijn producten van een oliopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als een grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn.

Producten kunnen homogeen of heterogeen zijn.

Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.

Slide 21 - Tekstslide

Bij welke producten kan de marktvorm oligopolie ontstaan?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegreizen

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke markt(en) is er sprake van monopolistische concurrentie?
A
De wereldwijde goudmarkt
B
Koffie-to-go in Utrecht
C
Middelbare onderwijs in Culemborg
D
Brood in Culemborg

Slide 23 - Quizvraag

Monopolistische concurrentie

Lijkt op een volkomen concurrentie. Maar hier is het een heterogeen goed. Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

timer
11:00
Grafiek:
  • Verticale as: p 0 t/m 10
  • Horizontale as: q 0 t/m 1000 (x 1000 hooibalen)
  • Teken Qa, Qv
  • Geef evenwichtsprijs en -hoeveelheid aan
  • Arceer de omzet

Slide 28 - Tekstslide


Slide 29 - Open vraag

Bereken de marktomzet

Slide 30 - Open vraag

timer
11:00

Slide 31 - Tekstslide

TK=2Q^2+100Q+500
Het kostenverloop van de variabele kosten is...
A
Degressief
B
Proportioneel
C
Progressief

Slide 32 - Quizvraag

TK=2Q^2+100Q+500

De formule voor GTK is...
A
2Q + 100 + 500/Q
B
2Q+500
C
4Q + 100
D
2Q + 100

Slide 33 - Quizvraag

TK=2Q^2+100Q+500
De formule voor GVK is...
A
2Q + 100 + 500/Q
B
2Q+500
C
4Q + 100
D
2Q + 100

Slide 34 - Quizvraag

TK=2Q^2+100Q+500
De formule voor MK is...
A
2Q + 100 + 500/Q
B
2Q+500
C
4Q + 100
D
2Q + 100

Slide 35 - Quizvraag

Vul in
GTK=2Q + 100 + 500/Q

GVK = 2Q + 100

MK =  4Q + 100
Q
GTK
GVK
MK
200
400
600
800
1000

Slide 36 - Tekstslide