tener + evaluatie

El verbo TENER (hebben)
Yo
Tengo
Tienes
Él/ella/usted
Tiene
Nosotros
Tenemos
Vosotros
Tenéis
Ellos/ellas/ustedes
Tienen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

El verbo TENER (hebben)
Yo
Tengo
Tienes
Él/ella/usted
Tiene
Nosotros
Tenemos
Vosotros
Tenéis
Ellos/ellas/ustedes
Tienen

Slide 1 - Tekstslide

Het werkwoord ''TENER''
A
is een regelmatig werkwoord
B
is een onregelmatig werkwoord

Slide 2 - Quizvraag

tener, usted
A
tiene
B
tenga
C
tendan
D
ten

Slide 3 - Quizvraag

tener, yo
A
teno
B
tengo
C
tiene
D
tienes

Slide 4 - Quizvraag

tener, ellos
A
tiene
B
tienen
C
tenemos
D
tenéis

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent 'TENER'?
A
zijn
B
hebben
C
kopen
D
tekenen

Slide 6 - Quizvraag

tener, nosotros
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
D
tengo

Slide 7 - Quizvraag

TENER ¿Vosotros ...... (tener) clase?
A
tengo
B
tenéis
C
tenemos
D
tienen

Slide 8 - Quizvraag

TENER ¿Vosotros ...... (tener) clase?
A
tengo
B
tenéis
C
tenemos
D
tienen

Slide 9 - Quizvraag

Oefenen met 'tener' 

Slide 10 - Tekstslide

Ser / Tener
1.     Tú (tener) dieciocho años.
2.    Vosotros (ser) buenos amigos.
3.    Yo (tener) un libro.
4.    Nosotros (tener) una casa.
5.    Patricia (tener) un perro.
6.    Sofia y Maria (ser) estudiantes.

Slide 11 - Tekstslide

Vosotros (tener/ser) de España.
A
tenéis
B
sois

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeging van de werkwoorden in AR
Stap 1: Hablar
hablo             ik praat
hablas           jij praat
habla             hij / zij / het / u praat
hablamos    wij praten
habláis          jullie praten  
hablan          zij praten / u praat (mv)

Slide 13 - Tekstslide

Vervoeg: 'hablar, yo'
A
hablo
B
hablas
C
habla
D
hablamos

Slide 14 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord comprar voor de persoon yo
A
compra
B
compramos
C
compro
D
compras

Slide 15 - Quizvraag

Vervoeg:
trabajar, ella
A
trabajo
B
trabaja
C
trabajara
D
trabajan

Slide 16 - Quizvraag