Je schrijft een tekst omdat je iets wilt .......
Het is belangrijk dat de lezer het in ....... keer begrijpt.
Je begint met een .......-versie.
Controleer of de tekst volledig en ....... is.
Als alles klopt schrijf je de tekst in het .......
Denk hierbij aan ....... en schrijf foutloos.
De 5 W+H-vragen zijn: Wie, wat, ...., wanneer, waarom en hoe.