11.4 Je lijkt op

11.4 Je lijkt op ...
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

11.4 Je lijkt op ...

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dilemma: (je moet kiezen)
je huisdieren blijven altijd klein of je kunt onderwater ademen.
A
je huisdieren blijven klein
B
je kunt onder water ademen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik hfst 11
11.1 Man en vrouw
Je hebt geleerd hoe voortplantingsorganen gebouwd zijn en hoe de menstruatiecyclus gaat.


11.2 Bevruchting
Je hebt geleerd hoe een zaadcel een eicel bevrucht en met welke voorbehoedsmiddelen je een zwangerschap voorkomt.


11.3 Zwangerschap
Je hebt geleerd hoe bij een zwangerschap het kindje groeit en hoe het wordt geboren.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat weet je nog over de vorige les?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik 11.3 Zwangerschap
Veranderingen bij baby en moeder
Voor 12 weken noem je het een embryo, na 12 weken noem je het een foetus.
Eerste 12 weken ontstaan alle organen, daarna alleen groei.
De buik van de moeder wordt dikker. 
Door de melkklieren groeien ook haar borsten.
In de baarmoeder
Vruchtwater en vruchtvliezen beschermen de foetus.
Via de navelstreng is de baby verbonden aan de placenta.
In de placenta wisselen moeder en kind voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen uit.
Nicotine, alcohol en drugs hebben schadelijke gevolgen voor het ongeboren kind.
De bevalling
Indalingsweeën zorgen er rond de 40ste week voor dat de baby klaarligt voor de bevalling.
De bevalling bestaat uit 3 fases: ontsluiting, uitdrijving en nageboorte.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Leerdoelen, deel 1
Chromosomen (bron 2 en 3)

  • - Je kunt uitleggen wat chromosomen zijn.

  • - Je kunt uitleggen dat chromosomen de informatie voor de 'bouwbeschrijving' van een mens (of dier) bevatten.

  • - Je kunt omschrijven wat het genoom is.

  • - Je kunt benoemen hoeveel chromosomen een menselijke cel bevat(46), 
  •  en dat een eicel en zaadcel de helft daarvan bevatten(23).

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


WAT IS DIT?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jouw bouwbeschrijving

- Staat 'beschreven' in       je chromosomen.

- Chromosomen bestaan uit DNA.

- Alle chromosomen samen noem je het genoom.




Slide 8 - Tekstslide

Het genoom is als het ware de 'bouwbeschrijving' van je lichaam.
Chromosomen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Menselijke cel

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor 46 chromosomen, waarin dezelfde bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom lijk je dan op je ouders?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom lijk je dan op je ouders?

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je vader kreeg.

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je moeder kreeg.




Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
Hypofyse cellen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Leerdoelen, deel 2
Geslachtschromosomen (bron 5)
  • De leerlingen weten dat een jongen een X- en een Y-chromosoom heeft.

  • De leerlingen weten dat een meisje twee X-chromosomen heeft.

  • De leerlingen kunnen uitleggen hoe een zaadcel het geslacht bepaalt.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Jongen of meisje
Hier zie je een mircoscoopfoto 
van de
chromosomen van een 
meisje en die van een jongen. 
Elk heeft 46 chromosomen. 
Die kun je in paren sorteren op lengte.





Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Jongen of meisje
Elk paar chromosomen is even lang;
 behalve het 23ste paar van een man.
Hij heeft een X- en een Y-chromosoom.


23ste paar chromosomen bij vrouw wél even lang.
Zij heeft twee X-chromosomen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtschromosomen
Dat 23ste paar bepaalt dus of je, lichamelijk gezien,
een man (XY) of een vrouw (XX) bent.
   

Ze heten daarom je geslachtschromosomen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Jongen of meisje
Eicel (23 chromosomen)
De eicel van een vrouw bestaat uit de helft van haar 46 chromosomen. Elk chromosomenpaar is dus opgesplitst.
Haar 23ste chromosomenpaar is XX.
Als je die opsplitst krijg je twee eicellen met beide een X-chromosoom.
Zaadcel (23 chromosomen)
De zaadcel van de man bestaat uit de helft van zijn 46 chromosomen. Elk chromosomenpaar is wederom opgesplitst.
Zijn 23ste chromosomenpaar is XY.
Als je die opsplitst heb je dus één zaadcel met een Y-chromosoom en één zaadcel een X-chromosoom.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle eicellen hebben dus een x-chromosoom.

De helft van de zaadcellen hebben een X-chromosoom.
De helft van de zaadcellen hebben een Y-chromosoom.


Jongen of meisje

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zaadcel van de vader bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer een eicel(X) bevrucht wordt door een zaadcel(Y), ontstaat een een bevruchte cel met
een X- en een Y-chromosoom: (XY).

Tot welk geslacht zal deze bevruchte cel uitgroeien?
A
Een meisje
B
Een jongen
C
Dat is niet te zeggen
D
Dat is allebei mogelijk

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Leerdoelen, deel 3
 1. Je kunt uitleggen dat eigenschappen die vastliggen op je chromosomen erfelijk zijn.
2. Je kan benoemen dat soms alleen de aanleg voor een eigenschap erfelijk is.
3. Je kan uitleggen wat een aangeboren afwijking is en waardoor het veroorzaakt wordt.
4. Je kan uit uitleggen wat de oorzaak van het syndroom van down is.
5. Je kan benoemen op welke wijzen een arts de chromosomen van een ongeboren kind kan onderzoeken: vruchtwaterpunctie en vlokkentest
Extra havo leerdoelen:
6. Je kunt uitleggen waaruit chromosomen bestaan.
7. Je kunt uitleggen wat een gen en een allel is.
8. Je kunt uitleggen wat het genotype en fenotype is.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aangeboren aandoeningen
  • Aangeboren aandoening: een aandoening of ziekte waarmee je geboren wordt. 
  • Erfelijke aandoening: Fout in de chromosomen geërfd van een van de ouders. 
  • Voorbeeld Syndroom van Down:  zij hebben 1 chromosoom extra in hun cellen.



Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype : de info van beide allelen van een gen.

Fenotype : wat je ziet van een eigenschap

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijke eigenschap
Aanleg 

Koppel de eigenschappen
Kort haar
Bruine ogen
Goed in judo
Niet-erfelijke eigenschap

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies