N3: 6.1 en 6.2 woordformules en vuistregels

N3: 6.1 en 6.2 
woordformules en vuistregels
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

N3: 6.1 en 6.2 
woordformules en vuistregels

Slide 1 - Tekstslide

Rekendoelen
  • Je weet wat een vuistregel is en kunt daarmee rekenen.
  • Je kunt rekenen met korte woordformules.
  • Je kunt rekenen met woordformules waarin meerdere (eenvoudige) bewerkingen voorkomen.

Slide 2 - Tekstslide

Op een zorgboerderij worden verspakketten samengesteld met groente en fruit.
Een medewerker kan per uur 20 pakketten vullen.

Met welke woordformule bereken je hoeveel pakketten een medewerker op een dag kan vullen?

Slide 3 - Tekstslide

Woordformules
Je kunt een woordformule maken bij een situatie. Als je de woordformule weet, kun je makkelijk dingen uitrekenen. Wat je uit wilt rekenen, staat altijd vooraan.
Voorbeelden van eenvoudige woordformules zijn:

Slide 4 - Tekstslide

Jannes heeft een bijbaantje als maaltijdbezorger en 
gebruikt zijn eigen scooter. Hij krijgt € 5 
onkostenvergoeding per dag. Per uur krijgt hij € 6 betaald.
Jannes rekent uit wat hij per dag verdient als 
hij 4 uur op een dag werkt. Hij gebruikt de 
woordformule:

verdient per dag = onkostenvergoeding + 6 × aantal uur

Slide 5 - Tekstslide

Jannes heeft een bijbaantje als maaltijdbezorger en gebruikt zijn eigen scooter. Hij krijgt € 5 onkostenvergoeding per dag. Per uur krijgt hij € 6 betaald. Jannes rekent uit wat hij per dag verdient als hij 4 uur op een dag werkt. Hij gebruikt de woordformule:
verdient per dag = onkostenvergoeding + 6 × aantal uur

Slide 6 - Open vraag

Vuistregels
Een vuistregel is een algemene regel die je in bepaalde gevallen kunt toepassen. Met een vuistregel geef je een benadering, zonder een ingewikkelde berekening te maken.

Bekende vuistregels zijn:
  • Je loopt ongeveer 5 km per uur.
  • Het aantal seconden tussen bliksem en donder gedeeld door 3 is de afstand in kilometer.


Slide 7 - Tekstslide

Per dag dat het vriest, is de ijsaangroei 1 cm.

Het ijs op het Zuidlaardermeer is 6 cm dik. Als het ijs 15 cm dik is, kan er een marathon geschaatst worden. Hoeveel dagen moet het nog vriezen totdat het ijs 15 cm dik is?
A
6
B
9
C
12
D
15

Slide 8 - Quizvraag

Je hebt een schilder ingehuurd om je appartement te schilderen. De schilder brengt voorrijkosten en uurloon in rekening.

De formule die hierbij hoort is: 

               kosten in € = voorrijkosten + uurloon x werktijd





De voorrijkosten zijn € 30 en het uurloon is € 45. De schilder is 8 uur bezig om je appartement te schilderen.


Hoeveel moet je betalen aan de schilder?

Slide 9 - Tekstslide

Voor de verhuizing heb je een verhuiswagen gehuurd. Je bent dol op rekenvraagstukken. Daarom bereken je wat de stopafstand (reactieafstand + remweg) is. Ook goed om te weten voor de veiligheid!



Je rijdt in de stad op een droog wegdek met 30 km/u. Hoeveel meter is de reactieafstand

Slide 10 - Tekstslide