H9 sociale structuur

H9
sociale structuur
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Psychologie sociologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9
sociale structuur

Slide 1 - Tekstslide

Nu Yusuf zijn bachelordiploma op zak heeft, wil hij nog voor een master gaan.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit

Slide 2 - Quizvraag

Milan start volgende week in een ander bankfiliaal, dichter bij huis. Op die manier zal hij ’s morgens niet meer in de file staan en zijn job als bankbediende kan hij gewoon blijven uitoefenen.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit

Slide 3 - Quizvraag

Sinds Thomas gescheiden is, heeft hij het moeilijker om rond te komen. Zijn huis heeft hij dan ook moeten inruilen voor een huurappartement.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit

Slide 4 - Quizvraag

Louise wil net zoals haar vader politieagent worden. Ze hoopt dan ook dat ze slaagt voor de toegangsproeven.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit

Slide 5 - Quizvraag

De moeder van Eliz is prof aan een universiteit. Eliz start vandaag aan de hogeschool. Zij wil meer genieten van het leven en niet van ’s morgens tot ’s avonds aan het werk zijn, zoals haar moeder.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit

Slide 6 - Quizvraag

Begrippen mobiliteit:
Horizontale mobiliteit = binnen dezelfde sociale laag, dezelfde SES
Verticale mobiliteit = veranderen van sociale laag (stijgen of dalen), andere SES
Intragenerationele mobiliteit = binnen je eigen leven (verticaal of horizontaal)
Intergenerationele mobiliteit = t.o.v. de vorige generatie (verticaal of horizontaal)

Slide 7 - Tekstslide

Omschrijf het begrip 'sociale stratificatie'

Slide 8 - Open vraag

SOCIALE STRATIFICATIE =
Groepen binnen de maatschappij worden in lagen ingedeeld. Tussen die lagen bestaat ongelijkheid. Er ontstaat bijgevolg een hiërarchie of maatschappelijke rangorde.

Slide 9 - Tekstslide

Het belangrijkste criterium om te bepalen tot welke stand iemand behoort in een standensamenleving is ...
A
Je eigen klasse
B
Je afkomst
C
De fabriek waar je ouders werken
D
Grondbezit

Slide 10 - Quizvraag

In de klassenmaatschappij bepalen vooral .... verschillen de ongelijkheid
A
economische
B
landbouwgrond
C
de stand van je ouders
D
ses

Slide 11 - Quizvraag

Dankzij de opkomst van de ... kon halverwege de 20e eeuw heel wat mensen uit de lagere klassen opklimmen naar de middenklassen
A
ongelijkheid
B
ses
C
fabrieken
D
sociale zekerheid

Slide 12 - Quizvraag

Binnen onze huidige maatschappij is mobiliteit mogelijk: je kunt tot een hogere klasse toetreden door je eigen verdienste. Vandaar dat we soms ook spreken van een ..... samenleving.
A
ongelijke
B
gesloten
C
meritocratische
D
open

Slide 13 - Quizvraag

Jouw voetbalploeg is een voorbeeld van een:
A
groep
B
collectiviteit
C
samenzijn
D
sociale categorie

Slide 14 - Quizvraag

Vlamingen is een voorbeeld van een:
A
groep
B
collectiviteit
C
samenzijn
D
sociale categorie

Slide 15 - Quizvraag

Brildragers is een voorbeeld van een:
A
groep
B
collectiviteit
C
samenzijn
D
sociale categorie

Slide 16 - Quizvraag

Aanwezigen op een feestje zijn een voorbeeld van een:
A
groep
B
collectiviteit
C
samenzijn
D
sociale categorie

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de sociale rol van een psycholoog?

Slide 19 - Open vraag

Sociale rol =
het gedrag dat we van een positiebekleder verwachten 

Slide 20 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van 'rolgedrag' dat tegenstrijdig is met de 'sociale rol' van een psycholoog

Slide 21 - Open vraag

Rolgedrag =
het gedrag dat de positiebekleder effectief stelt

Slide 22 - Tekstslide

Welke uitspraak over de volgende twee stellingen klopt?
1. Het aantal mogelijke sociale posities van een persoon is altijd groter dan het aantal mogelijke sociale rollen van die persoon.
2. Bepaalde sociale rollen zijn niet gebonden aan een sociale positie.

A
Stellingen 1 en 2 zijn juist.
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is fout.
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is fout.
D
Stellingen 1 en 2 zijn fout.

Slide 23 - Quizvraag

Welke uitspraak over de volgende twee stellingen klopt?
1. Het aantal mogelijke sociale posities van een persoon is altijd groter dan het aantal mogelijke sociale rollen van diezelfde persoon.
2. Elke sociale rol is gebonden aan een sociale positie.


A
Stellingen 1 en 2 zijn juist.
B
Stelling 1 is fout, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is fout.
D
Stellingen 1 en 2 zijn fout.

Slide 24 - Quizvraag

Er is sprake van een rolconflict als iemand:
A
zijn rol niet goed kent en daardoor in innerlijke onzekerheid raakt.
B
niet genoeg informatie heeft omtrent de verwachtingen van de rolpartners over de uit te oefenen rollen.
C
oop grond van de verwachtingen van verschillende rolpartners met tegenstrijdige eisen geconfronteerd wordt.
D
geen heldere informatie heeft over de eigen opvattingen die verbonden zijn met zijn rol.

Slide 25 - Quizvraag

Als politieagent rijdt Stef regelmatig in een anonieme wagen rond om overtreders te betrappen. Op een dag ziet hij een man rijden die aan het bellen is. Wanneer Stef het voertuig aan de kant laat zetten, ziet hij dat het zijn neef Teun is. Teun weet dat hij niet mag bellen achter het stuur, maar hij probeert Stef ervan te overtuigen dat hij een goede reden heeft. Hij moest zijn baas namelijk verwittigen dat hij in de file staat en dus te laat op het werk zou aankomen. Voor deze ene keer kan Stef het toch wel door de vingers zien, niet?
A
Intern rolconflict
B
Extern rolconflict
C
Een intern én extern rolconflict
D
Er is géén sprake van een rolconflict

Slide 26 - Quizvraag

Als leidster van de jeugdbeweging zorgt Charlize voor de communicatie met de ouders van de leden, de uitnodigingen, de uitwerking van de activiteiten ... Zowel medeleiders, ouders als leden zijn dan ook lovend over haar. Hier is sprake van
A
Rolrelatie
B
Rolgedrag
C
Extern rolconflict
D
Intern rolconflict

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen 'sociale status' en 'sociaal aanzien'

Slide 29 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een sociale positie/persoon met een lage sociale status, maar met een hoog sociaal aanzien

Slide 30 - Open vraag

Sociale status / aanzien =
Sociale status: waardering die men aan een positie geeft. 
Sociaal aanzien: waardering voor de manier waarop iemand een positie vervult.
Een chirurg kan een hoge sociale status hebben, maar een laag sociaal aanzien. Zijn beroep kan door veel mensen worden bewonderd. Men kan echter een chirurg afkeuren naar aanleiding van fouten/falen. De manier waarop hij zijn beroep uitoefent wordt niet geapprecieerd.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide