Werkgroep 1 OP4 ADHD en autisme

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerpleegkundeHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Na een introductie waarin je de lesdoelen en werkwijze toelicht en werkafspraken maakt, kan je met de inhoud van de les aanvangen.

Slide 7 - Tekstslide

Na een introductie waarin je de lesdoelen en werkwijze toelicht en werkafspraken maakt, kan je met de inhoud van de les aanvangen.

Slide 8 - Tekstslide

Op welke wijze heb je je voorbereid op deze week?
Welke vragen zijn er bijgekomen over de CH
De voorbereiding op deze werkgroep wordt verder opgepakt tijdens de samenwerkingsopdrachten.
De docent kan meekijken naar de gevonden antwoorden
Literatuur bij Autistisch spectrum stoornis
 
Verplichte literatuur
Clijsen, M., Garenfeld, W., Piere, M. van, Klijs, C. & Stringer, B. (2020). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
4.3.1 (Autistische kenmerken volgens DSM-V) Termen en deze op hoofdlijn kunnen omschrijven; aan deze kenmerken wordt ASS herkent in gedrag
4.6 (Oorzaken van autisme) Leg uit wat bedoeld wordt met de term “informatieverwerkingsstoornis” aan de hand van drie bijbehorende vermogens die mensen hebben en die bij ASS ánders functioneren: theory of mind, centrale coherentie en executieve functies
ASS zit “diep” in iemands opbouw en is iets om rekening mee te houden. Dit in tegenstelling tot relatief kortdurende (soms zelfs eenmalige) klinische stoornissen (bijv. een depressie), zéker wanneer deze klinische stoornis een duidelijk situationeel karakter heeft (de situatie waarin de client zich bevindt is een duidelijke mede-veroorzakende factor). Zich herhalende (recidiverende) klinische stoornissen hebben vaak relatie met (nog niet opgemerkte) ASS.
4.4.1 (Subtypen uit de DSM-IV) (termen en een typering)
4.4.2 (Subtypen volgens Lorna Wing) (termen en typering
4.10 (Verpleegkundige competenties bij het werken met mensen met ASS)
 
Cumlaude
Clijsen, M., Garenfeld, W.,  Kuipers, G., Van Loenen, E., & Van Piere M. (2016). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen, blz. 381-382 (Verpleegkundige competenties)
 
Literatuur bij ADHD
Verplichte literatuur
Clijsen, M., Garenfeld, W., Piere, M. van, Klijs, C. & Stringer, B. (2020). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
16.3 (Kenmerken) én tabel 16.1 Kenmerken en kernsymptomen van ADHD
16.2.2 (Geslacht) en 16.2.3 (ADD bij meisjes of chronisch moe?)
16.9 (Verpleegkundige zorg) en 16.9.1 (Herstel)
Literatuur bij Versterken overzicht en houvast
Cumlaude
Mens en Samenleving; Het gebruik van pictogrammen
Boxhoorn, M.; 5 handige vragen (methodiek Geef me de vijf)
Bruin, C. de; Methodiek Geef me de vijf
 
Literatuur bij Farmacotherapie
Cumlaude
NIC; Toediening van geneesmiddelen
GGZ standaarden (Bijwerkingen) 2.1.1 t/m 2.1.3 (waar ‘behandelaar’ staat, kun je vaak ook denken aan de verpleegkundige)
E-college nummer 8: ADHD en Autistisch spectrum stoornis

Wat weet jij van ASS en ADHD?
Ga naar www.socrative.com 
Kamer: 889F87AD

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Link

Deze slide heeft geen instructies

plenaire bespreking

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen van dat wat je geleerd hebt over ASS en ADHD 
Daarna volgt de nabespreking (wrap up)

Slide 12 - Tekstslide

Geef instructie over de werkgroepopdracht.
Studenten krijgen de gelegenheid om flinke tijd aan de opdracht te werken.

Spreek een eindtijd af zodat de wrap up voldoende tijd geeft.

Blijf online bereikbaar voor tussentijdse vragen.

Loop eventueel de samenwerkingsruitmte langs
Samenwerkingsopdracht (45 minuten)
  • Download de opdracht in dit kanaal (bestanden OP 4)
  • Zoek twee medestudenten op 
  • Bekijk de video's en beantwoord de vragen 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FILM 1
Coping / Temperament / Karakter
Hoe zou het zijn voor jou als je niet kunt doen wat je anderen wel ziet doen?
Focus op gezinsdynamiek

Slide 16 - Woordweb

Geef een korte reflectie vanuit FILM 1 
Gebruik dit in de nabespreking en leg de koppleing naar OP1 Karater ontwikkeling
Film 2 en Film 3
Welke vormen van ASS zie je?
Welke VPK diagnose heb je opgesteld
en geef enkele interventies

Slide 17 - Open vraag

Laat de srudenten hun ntwoord opschrijven (soms hebben ze in groepjes gewerkt dan krijg je minder antwoorden

Maak er een onderwijs leergesprek van

Slide 18 - Tekstslide

Hieronder zie je nog enekel sheets die je actief kunt gebruiken in je nabespreking.
Volgende sheets kunnen gebruikt worden in de nabespreking van de opdracht!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

De prevalentie wordt meestal opgegeven als van het aantal gevallen per duizend of honderdduizend.

Bron; zie website: 
https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/adhd/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-van-adhd-bevolkingsonderzoek
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/35/bijna-3-procent-van-de-kinderen-heeft-autisme-of-aanverwante-stoornis#:~:text=Bijna%203%20procent%20van%20de%20kinderen%20heeft%20autisme%20of%20aanverwante%20stoornis,-25%2D8%2D2014&text=Autisme%20of%20een%20daaraan%20verwante,keer%20zo%20vaak%20als%20meisjes.

Vraag je studenten wie iemand kent met ASS en ADHD? Of misschien hebben ze het zelf wel? Praat hierover.
Andere vragen die je zou kunnen meenemen;
Zou het nu echt minder bij vrouwen voorkomen of wordt het minder gediagnostiseerd omdat het anders verloopt? (Clijssen blz 46en Clijssen blz 294/295 voor achtergrond)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Onderscheid ADHD
Kenmerken ADHD (tabel 16.1,clijsen blz. 295) 
Laat studenten beseffen dat hyperactiviteit ook innerlijk ervaren kan worden, het is niet alleen maar fysiek 
Kunnen ze bovenstaande koppelen aan het filmpje?
Neem ze mee in het verpleegkundig aspect. Wat moet of kan je als verpleegkundige?

Achtergrond info voor docenten:
ADHD- al beschreven vanaf 1902. Lange ontwikkeling via meerdere namen voor de diagnose naar ADHD. Sinds 1995 ook diagnosticering bij volwassenen. Opmerkelijk om te merken dat geregeld de diagnose bij volwassenen/ ouderen herkend wordt door de diagnoses bij een (klein-)kind in het gezin.
Oorzaken: - genetische aanleg – genen die coderen voor de prikkeloverdracht van dopamine en noradrenaline
- Omgevingsfactoren

Attention Deficit/ hyperactivity disorder: 3-5% van kinderen/ adolescenten – op 19 jarige lft functioneert 10% goed (onderzoek 2000 Biedermann et al)
Andere onderzoeken: ong. 2,8% van de bevolking.
Bij ouderen vaker last van depressie, angst, slechtere lichamelijke gezondheid en vaker sociaal eenzaam. Evenveel mannen als vrouwen bij volwassenen. Dit is anders als bij kinderen, waar vaker gediagnosticeerd wordt bij jongens. Waarom is dat?
(meisjes vaker subtype ADD, waardoor onderdiagnoticering; ADD bij meiden minder bekend bij zorgverleners; meisjes hebben ander patroon van comorbiditeit, waarbij angst en depressie meer op de voorgrond staat; terwijl bij jongens meer oppositionele en agressieve gedragsst. Waar omgeving meer last van heeft)
Subtype ADD wordt diagnose vaak gemist. Vaak pas in pubertijd leidt het tot problemen. Leerproblemen leidt tot onderpresteren (wie van de studs weet wat dat is?)

Kernsymptomen ADHD
 = Aandachtsproblemen
= Hyperactiviteit
= Impulsiviteit
Daarnaast: snelwisselende stemmingen, prikkelbaarheid, mind-wandering; sensation seeking. Zie tabel 16.1
Criteria DSM 5
Voldoende symptomen sinds kindertijd; enkele <12jr
Continu persisterend patroon van symptomen en disfunctioneren gedurende de levensloop op 2 of meer terreinen, zoals op school, thuis, op het werk, gebied van financiën, relaties of sociale contacten
Symptomen komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau en kunnen niet beter verklaard worden door een andere stoornis

Gezondheids – en bestaansproblemen:
Kinderleeftijd
leerproblemen, waardoor lager opleidingsniveau in relatie tot intelligentie
Moeite met sociale contacten
Gepest worden op school
Adolescentie en volwassenen
Onderpresteren
Niet afronden van opleidingen
Veel conflicten
Te veel risico’s nemen
Verslaving
Suïcidepogingen
Agressie of crimineel gedrag
Relatieproblemen
Werkproblemen
Financiële problemen
Bij ouderen: idem
Comorbiditeit ook een “gevolg”. ADHD komt zelden alleen…ongeveer 75% een of meerdere andere psychiatrische stoornissen.
1 Slaapproblemen,
2 Angst
3 Depressie
4 Alcohol- drugs verslaving
5 Tics
6Ass
7 Cluster B psst
Diagnostiek obv semi-gestructureerd interview – ook altijd comorbiditeit meenemen.
Effectieve behandeling: combinatie psycho-educatie; medicatie; coaching, cognitieve gedragstherapie (en relatie- systeemtherapie) en lotgenotencontact.
Rol vpk: tijdens proces van diagnostiek, behandeling en herstel. Denk aan vroegsignalering bij huisarts, monitoring bijwerkingen; verstrekken van info / tips en adviezen.
Vpk diagnoses en interventies – afhankelijk van de problemen. Zie aanvullend Carpenito p. 879 en 897. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/adhd/introductie

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Filmpje duurt 1.54. https://www.youtube.com/watch?v=3xpN4nGMRh4
Onderwijsleergesprek over ASS en voorkennis activeren;
Welke kenmerken van Autistisch spectrum stoornis herken je?
Welk risico’s en gevolgen zie je ten aanzien van het dagelijks functioneren?
Welke rol heeft de omgeving binnen de situatie als iemand ASS heeft?
Welk verpleegkundig handelen is aan de orde, vind je?

Slide 26 - Tekstslide

Dit hebben studenten van te voren gelezen. Dus neem het maar kort door. Vraag vooral naar voorbeelden. Waar denken ze aan?
Voor achtergrond: Kenmerken (clijssen blz. 41_, beperkingen sociale communicatie en interactie, stereotype gedragingen en belangstelling, informatieverwerkings- en integratieproblemen) en oorzaken (Clijssen 15.7.1 Theorie of mind, 15.7.2. centrale coherentie, 15.7.3. executieve functies, blz. 373 ev.) 

Slide 27 - Tekstslide

Kernsymptomen:
Beperkingen sociale communicatie en interactie
Repetitief gedrag en specifieke interesses
Bijzondere verwerking van zintuigelijke prikkels

Term autisme in 1912 voor eerst gebruikt; bij beschrijving in zichzelf gekeerde schizofrenie ptn. Later ook bij kinderen beschreven door psychiater en kinderarts Asperger in 1944. Overeenkomstige kenmerken waren:
Gebrek aan inlevingsvermogen, weinig vaardigheden om vriendschappen te sluiten, eenzijdige conversatie, enorme belangstelling voor bepaalde zaken en onhandige bewegingen. Gedacht werd dat de moeder-kind relatie veroorzakend was, erg triest voor deze moeders… Pas in jaren 80 opvolging door dr. Wing.

Autisme kan zich op verschillende manieren en gradaties uiten. Om die reden wordt er gesproken over een spectrum aan stoornissen. In DSM zijn er subtypen, maar vaak wordt ook de subtypering van dr. Wing gebruikt.
Autisme is een pervasieve ontwikkelingsstoornis; het kan beperkingen opleveren in allerlei gradaties tijdens alle levensfasen en op alle levensterreinen. Heeft invloed op persoonlijke als maatschappelijke functioneren. Vaak hun gehele leven afhankelijk van anderen. Geen 2 personen met ASS zijn hetzelfde. Toch veel overeenkomsten:
1 Beperkingen in sociale interactie en communicatie
2 Herhalende, stereotiepe patronen in gedrag, belangstelling en activiteiten
Om de classificatie (Niet diagnose!) te krijgen, moet aan beide worden voldaan.
Daarbij moet het aanwezig zijn/ symptomen zichtbaar zijn in vroege kindertijd én moet het leiden tot duidelijke beperkingen in het functioneren.
3 ernsttypes in de DSM V en specifiers om het op individueel niveau te kunnen beschrijven. Denk hierbij aan aanwezigheid van verstandelijke beperking of comorbiditeit. Vanaf DSM V is het mogelijk om dubbele diagnose te stellen.

Andere aan autisme verwante stoornissen:
1 HFA – hoog-functionerend autisme
2 Multi-complexe ontwikkelingsstoornis
3 Non verbale leerstoornis

Prevalentie: geen recente cijfers in Ned. Wel duidelijke stijging in aantallen; door:
Eerdere herkenning
Betere diagnostiek
Verruiming criteria bij DSM IV (wel weer smaller bii DSM V…)
MOGELIJK: toename complexiteit maatschappij… groter risico op vast lopen door de hoge verwachtingen en snelle dynamische omgeving

Oorzaken: 90% genen, 10% omgevingsinvloeden gedurende zwangerschap. Hoeft niet perse erfelijk te zijn, kan ook een mutatie zijn.

Comorbiditeit:
Tot 70% heeft ten minste 1x depressie of dysthymie
Ook ADHD, eetstoornissen of persoonlijkheidsproblemen komen voor
Er zijn sterke aanwijzingen dat suicidaliteit (gedachten aan, poging tot of geslaagde poging) vaker voorkomt. Reden nog niet duidelijk; gedacht wordt dat aantal factiren meespelen (Joiner et al, 2005)
Langdurig gepest worden
Diep gevoel er niet bij te horen
Buitengesloten te zijn
Schuldgevoelens
Onvermogen om iets aan de situatie te veranderen  leidt tot gevoel van uitzichtloosheid
Daarnaast zijn mensen met ASS door hun rigide denkstijl extra kwetsbaar, minder goed in staat suicide gedachten los te laten. Sommige mensen met ASS vragen hun arts om euthanasie  dilemma, in hoeveree “uitbehandeld”

Behandeling:
psycho-educatie
Medicatie
Cognitieve gedragstherapie
Emdr
Klinische óf sociaal psychiatrische (herstelgericht) behandeling
Training
Sova
Executieve functies
Mindfullness
Belangrijke vpk competentie:
communicatie!! Hoe wordt de boodschap begrepen. Wees duidelijk, vermijdt spreekwoorden of beeldtaal. Wees expliciet.
Zien waar de onderliggende beperking ligt – waar komt het gedrag vandaan. Vinden van aansluiting bij de mens met ASS.

Extra info over verandering DSM IV en DSM V:
De voorloper van de in 2013 verschenen DSM-5, de DSM IV, kende nog verschillende subtypen van autisme, zoals de autistische stoornis (ook wel ‘klassiek autisme’ of ‘syndroom van Kanner’ genoemd), het syndroom van Asperger of PDD-NOS.
De DSM-5, de meest recente versie van het Amerikaanse handboek voor psychische stoornissen, spreekt nu nog maar van één autisme-diagnose: de ‘autismespectrumstoornis (ASS)’. De diagnose wordt gesteld wanneer je voldoet aan alle kenmerken genoemd in domein A en 2 van de 4 kenmerken in domein B.
A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie, zoals blijkt uit:
tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid
tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale communicatieve gedrag
tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties
B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten, zoals blijkt uit:
stereotype of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, star gehecht aan routines of geritualiseerde gedragspatronen
zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
over- of onder reageren op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten van de omgeving
Voor alle nieuwe diagnoses
De DSM-5 zal gaan gelden voor alle nieuw te stellen psychiatrische diagnoses. (NVA | De Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) – Home)

Slide 28 - Tekstslide

Nog steeds is het niet duidelijk wat autisme precies is en hoe het ontstaat. Het is lastig precies te meten wat er in de hersenen gebeurt bij bepaalde gevoelens of gedachten.
Om meer grip te krijgen op die processen, zijn er concepten opgesteld die er een verklaring voor bieden.
Te weten
Theory of Mind – bij de persoonlijkheidsstoornissen hebben we het mentaliseren besproken. ToM omvat hetzelfde, maar dan bij ASS met deze naam.
Centrale coherentie – Dr. Frith heeft een theorie ontwikkeld (1985) waarin verschillende autistische kenmerken kunnen worden begrepen; denkend aan de overmatige detailgerichtheid, de stereotype bewegingen en interesses en de problemen met taal. Volgens Frith missen mensen met ASS de automatische Drive for Meaning; zijn ze niet in staat de betekenis van het geheel te overzien en verwerken zij info fragmentarisch en op lokaal niveau. Dit leidt tot de gerichtheid op details.
Executieve functies (EF) – EF zijn de hogere controlefuncties van de hersenen. Deze zijn nodig om bijv. Problemen doelgericht op te lossen of acties te plannen. Onderzoekers (1991, 2004) stellen dat stoornissen van de EF mogelijk ten grondslag liggen aan de ASS symptomen. Later is idd bevestigd dat er bij ASS EF problemen zijn, maar het is nog niet duidelijk hoe deze zich onderscheiden van andere ziektebeelden, als Gilles de la Tourette of ADHD.

Slide 29 - Tekstslide

Sta hier kort bij stil. Studneten hebben dit kunnen lezen en gaan er mee aan de slag in de werkgroep opdracht. Hoe kun je als verpleegkundige iemand begeleiden met Autisme;
Begeleiding bij autisme “autismebril” opzetten” (clijsen blz 44 ev.) 
Principe van geef-me-de-vijf (altijd starten met “wat”, vervolgens waar, wie, hoe, wanneer) 
Principe van pictogrammen kennen 

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoel = Beschrijft farmacotherapie in de GGZ op hoofdlijn, inclusief de rol van de verpleegkundige in deze [2,3,5].
Vanuit VTV hebben de studenten in sem 2 medicatie toedienen behandeld. Hierbij hebben de studenten het gehad over verschillende toedieningsvormen en keuzebepaling; waarom een injectie ipv orale medicatie etc. Bij VTV richten de docenten zich vooral op het doel (indicatie en observeren daarom) de procedure (toedieningswijze en bijbehorende aandachtspunten) en eventuele bijwerkingen en complicaties, inclusief prikaccidenten en en fouten op basis van de 5J’s. Er wordt níéts met farmacokinetiek en farmacodynamiek gedaan. Het geven van morfine is wel behandeld, maar ze behandelen de opiumwet niet. (SC injecteren en IM injecteren)

Sta hier kort bij stil. Studenten hebben dit zelf kunnen lezen. Een arts kan bij adhd en autisme of ADHD medicatie voorschrijven: Farmacotherapie  
Neem de studenten mee in onderstaande. Rode draad is wat kan een zorgvrager tegenkomen als hij start met farmacotherapie. En waar let je dan als verpleegkundige op?
Besef dat medicatie ook bijwerkingen geeft (niet alleen zoiets simpels als maagpijn, maar bijv. verstoorde sexualiteitsbeleving) 
Termen als depot, instellingsdosering, opbouwen bloedspiegel, belang van therapietrouw, afbouw van medicatie 
Verpleegkundige begeleiding rondom medicatie, waarbij óók de regie bij de patient laten (zo veel mogelijk) en zijn eigen verantwoordelijkheid laten behouden. 
 
Maak hier een koppeling naar klinisch redeneren en leg een link naar OP3 – Geriatric Giants (intoxicatie)
Studenten kunnen bij vragen terugvallen op farmacotherapeutisch kompas en de GGZ standaarden.
Discussie BIG wet (week 1 les 4 – bevoegd en bekwaam)