Als je gaat leren voor een toets, op welke manier lees je dan?
A
Verkennend
B
Globaal
C
Gericht
D
Intensief
Slide 15 - Quizvraag
Lees- en luisterstrategieën
Verkennend lezen of luisteren
Globaal lezen of luisteren
Gericht lezen of luisteren
Intensief lezen of luisteren
Slide 16 - Tekstslide
1. Verkennend lezen
Je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het tekstdoel is.
Kijk naar titel, tussenkopjes en illustraties.
Slide 17 - Tekstslide
2. Globaal lezen
Bepalen wat het belangrijkste is.
Grote lijn, hoofdzaken.
Eerste zin van elke alinea.
Slide 18 - Tekstslide
3. Gericht lezen
Antwoord zoeken op een vraag.
Letten op bepaalde woorden en namen.
Slide 19 - Tekstslide
4. Intensief lezen
Leren voor een toets.
Alle informatie is belangrijk!
Slide 20 - Tekstslide
Tekstsoorten:
Informerende tekst
Overtuigende tekst
Instruerende tekst
Amuserende tekst
Tekstdoelen:
Informeren
Overtuigen
Instrueren
Amuseren
Slide 21 - Tekstslide
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken
Slide 22 - Tekstslide
Welke signaalwoorden ken je al?
Slide 23 - Open vraag
Wat is samenhang?
A
Weet ik niet.
B
C
Je hangt dingen samen op.
D
Zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken.
Slide 24 - Quizvraag
Opsomming
Signaalwoorden zijn:
om te beginnen, ook, verder, daarnaast, ten eerste, ten tweede ten slotte, en
Bijvoorbeeld:
Pak je boek en pak ook je pen.
Signaalwoord = ook
Slide 25 - Tekstslide
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan -> hoe de zinnen met elkaar te maken hebben.
Slide 26 - Tekstslide
Conclusie
Signaalwoorden zijn:
dus, daarom, tot slot
Bijvoorbeeld:
Tot slot kunnen we concluderen dat het niet gelukt is met het stemmen van de piano.
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld
Signaalwoorden zijn:
Bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, onder andere...
Bijvoorbeeld:
Je kunt leuke spelletjes doen, zoals beverbende en halli galli.
Signaalwoord = zoals
Slide 28 - Tekstslide
Oorzaak/uitleg
Signaalwoorden zijn:
omdat, want, daarom, namelijk, dat blijkt uit
Bijvoorbeeld:
Ik ga niet zwemmen in het meer, want het regent.
Slide 29 - Tekstslide
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik hoef geen drop, want dat vind ik niet lekker.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 30 - Quizvraag
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik houd meer van andere snoepjes, zoals zuurtjes.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 31 - Quizvraag
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik geef deze dropjes dus liever aan mijn zusje.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 32 - Quizvraag
Welk signaalwoord moet in de zin? Je mag geen melk geven, ........ die kunnen ze niet verteren.
Slide 33 - Open vraag
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken
Slide 34 - Tekstslide
Welk signaalwoord moet in de zin? Ze kennen ...... de uil, de duif, de merel en de specht.
Slide 35 - Open vraag
Wanneer is iets een hoofdzaak?
A
Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
B
Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
C
Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.
Slide 36 - Quizvraag
Hoofdzaken
Elke geschreven of gesproken tekst gaat ergens over, dat is het onderwerp.
Een tekst heeft ook een doel: informeren, overtuigen, instrueren of amuseren.
Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken. Sommige informatie kun je weglaten. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken.
Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen.
Slide 37 - Tekstslide
Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken.
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.
Slide 38 - Tekstslide
Is een hoofdzaak vaak een voorbeeld?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 39 - Quizvraag
Je vindt hoofdzaken meestal aan het begin of aan het eind van een tekst.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 40 - Quizvraag
Wat is uit de onderstaande tekst de hoofdzaak?
Ik ben vandaag later in de les, want ik moet eerst naar de tandarts.
timer
0:20
Slide 41 - Open vraag
Een tekst beantwoordt wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven antwoord op één van die vragen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quizvraag
Wat is de bijzaak?
Verschillende automerken, zoals Fiat, Audi en BMW, hebben elektrische auto's.
timer
0:20
Slide 43 - Open vraag
Geef een korte omschrijving van hoofd- en bijzaken. En waarom het belangrijk is dat je die kunt onderscheiden.
timer
0:45
Slide 44 - Open vraag
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken