In het middenstuk werk je je onderwerp uit. Je behandelt de deelonderwerpen in een volgorde die wordt bepaald door de structuur waarvoor je hebt gekozen in de inleiding. Als je in je inleiding een aantal vragen hebt gesteld, behandel je in het middenstuk een aantal mogelijke antwoorden(vraag – antwoord structuur). Je kan ook de voor– en nadelen van een probleem behandelen (voordelen – nadelenstructuur). Veel gebruikt is daarnaast de probleem – oplossingsstructuur. In de inleiding kom je met een probleem waarvoor je in het middenstuk (na het behandelen van oorzaken en gevolgen) met oplossingen komt. Bij het gebruik van een tijdsstructuur vraag je je af hoe een verschijnsel in het verleden is ontstaan, wat er nu gebeurt en wat we in de toekomst kunnen verwachten? Bij een betoog zal je vaak kiezen voor een argumentatiestructuur. In de inleiding kom je met een stelling waarvoor je in het middenstuk komt met argumenten (eventueel met weerlegging van tegenargumenten).