3M - hoofd- en bijzinnen en neven- en onderschikking par. 1.3
Grammatica
Theorie par. 1.3 grammatica
Hoofd- en bijzinnen en neven- en onderschikking
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Theorie par. 1.3 grammatica
Hoofd- en bijzinnen en neven- en onderschikking
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen.
Ik ken het verschil tussen nevenschikking en onderschikking.
Ik kan de structuur van een samengestelde zin weergeven.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Slide 4 - Tekstslide
Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.
Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Slide 5 - Tekstslide
Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Slide 6 - Tekstslide
Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante
In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante
Slide 7 - Tekstslide
Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante
In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante
Slide 8 - Tekstslide
Volgende les:
Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin?
Oefenen
Slide 9 - Tekstslide
Wilma ging naar huis, omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 10 - Quizvraag
De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 11 - Quizvraag
Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 12 - Quizvraag
Weet jij al wanneer je dat proefwerk moet maken?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 13 - Quizvraag
Volgende les:
Hoofdzin (hz):
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Slide 14 - Tekstslide
Volgende les:
Hoofdzin (hz):
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaanwij altijd naar Spanje, want daar woontmijn tante.
Slide 15 - Tekstslide
Volgende les:
Hoofdzin (hz):
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaanwij altijd naar Spanje, want daar woontmijn tante.
In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.
Slide 16 - Tekstslide
Volgende les:
Hoofdzin (hz):
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaanwij altijd naar Spanje, want daar woontmijn tante.
In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.
Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen.
Slide 17 - Tekstslide
Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin.
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin:
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaanwij daar ieder jaar naartoe.
Slide 18 - Tekstslide
Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin.
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin:
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaanwij daar ieder jaar naartoe.
Omdat mijn tante IN SPANJE woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe.
Slide 19 - Tekstslide
Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin.
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin:
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaanwij daar ieder jaar naartoe.
Omdat mijn tante IN SPANJE woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe.
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen pv en ow. Dat is dus een bijzin.
In het tweede deel kan er niks tussen pv en ow, dus is het een hoofdzin.
Slide 20 - Tekstslide
Volgende les:
Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen:
Als er tussen pv en ow een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin.
Kan dit niet, dan is het een hoofdzin.
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Slide 21 - Tekstslide
Volgende les:
Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat.
Bijvoorbeeld:
De kinderen hebben snoep gekocht, omdat ze dit wilden
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Slide 22 - Tekstslide
Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin
Slide 23 - Quizvraag
We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin
Slide 24 - Quizvraag
Mevrouw De Jong en meneer De Jong gaan mee als extra begeleiders, maar dat is nog niet zeker.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin
Slide 25 - Quizvraag
Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Video
Volgende les:
Nevenschikking en onderschikking zijn begrippen die gebruikt worden om de relatie tussen delen van samengestelde zinnen te beschrijven.
Nevenschikking: de zinnen zijn gelijkwaardig
Onderschikking: de zinnen zijn niet gelijkwaardig
Nevenschikking en onderschikking
Slide 28 - Tekstslide
Volgende les:
Nevenschikking en onderschikking zijn begrippen die gebruikt worden om de relatie tussen delen van samengestelde zinnen te beschrijven.
Nevenschikking: de zinnen zijn gelijkwaardig
Onderschikking: de zinnen zijn niet gelijkwaardig
Nevenschikking en onderschikking
Slide 29 - Tekstslide
Volgende les:
Nevenschikking en onderschikking zijn begrippen die gebruikt worden om de relatie tussen delen van samengestelde zinnen te beschrijven.
Nevenschikking: de zinnen zijn gelijkwaardig
Onderschikking: de zinnen zijn niet gelijkwaardig
Nevenschikking en onderschikking
Slide 30 - Tekstslide
Volgende les:
Bij een nevenschikking (ns) bestaat de samengestelde zin uit (minstens) twee hoofdzinnen -> zin 1 {hz} + {hz} of uit een hoofdzin met twee bijzinnen -> zin 2 {hz + (bz) + (bz)}.
{Ikkoop geen cd's}, want {ikgebruik altijd mijn iPod}.
{Weetje al (of je vanavond meegaat naar de film) of (dat je liever thuisblijft)}?
Nevenschikking en onderschikking
Slide 31 - Tekstslide
Volgende les:
Bij een onderschikking (os) bestaat de samengestelde zin uit een hoofdzin met een bijzin erin. Bijzin kan vooraan staan (zin 1: {(bz) + hz} en achteraan in de zin -> zin 2 {hz + (bz)}.
{(Omdat ik altijd mijn iPod gebruik), koopik geen cd's}.
{ikkoop geen cd's, (omdat ik altijd mijn iPod gebruik)}.
Nevenschikking en onderschikking
Slide 32 - Tekstslide
Volgende les:
1. Sinds ze contactlenzen draagt, zietPetra er veel leuker uit.
{(bijzin) + hoofdzin} = onderschikkend (os)
Nevenschikking en onderschikking
Slide 33 - Tekstslide
Volgende les:
2. De businessclassis duur, maar jehebt er wel goede plaatsen.
{hoofdzin} + {hoofdzin} = nevenschikkend (ns)
Nevenschikking en onderschikking
Slide 34 - Tekstslide
Is er sprake van nevenschikking of onderschikking? 'Ik moest kloppen, want de bel doet het niet'
A
Nevenschikking
B
Onderschikking
Slide 35 - Quizvraag
Is er sprake van nevenschikking of onderschikking? 'Ik wil niet dat de vakantie naar Spanje niet doorgaat'
A
Nevenschikking
B
Onderschikking
Slide 36 - Quizvraag
Huiswerk
Maak op je iPad par. 2.3 Extra oefening: Zinnen met betrekkelijk voornaamwoorden.