M3 Nask1 H2 Het weer Nova Max

Weer en Klimaat
H2: Het weer
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Weer en Klimaat
H2: Het weer

Slide 1 - Tekstslide

H2 Het weer




  • 4 paragrafen
  • 11 lessen
  • 3 'toetsen'

Slide 2 - Tekstslide

Nu maak je de voorkennistoets
Bladzijde 73 en 74
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

2.1 Het deeltjesmodel

Slide 4 - Tekstslide

2.1 Deeltjesmodel

Slide 5 - Tekstslide

2.1 Deeltjesmodel
Stoffen bestaan uit moleculen. 
Moleculen bestaan uit atomen.

Slide 6 - Tekstslide

2.1 Deeltjesmodel

Alle stoffen bestaan uit moleculen.

In het deeltjesmodel zijn drie regels die altijd gelden voor de moleculen van een stof:
  • De moleculen van een stof veranderen niet.
  • De moleculen van een stof bewegen altijd.
  • De moleculen van een stof trekken elkaar aan.

Slide 7 - Tekstslide

2.1 Deeltjesmodel      
Aantekening
De drie eigenschappen van het deeltjesmodel  
  • moleculen veranderen niet, bewegen altijd en trekken elkaar aan
De drie fasen van een stof
  • vast, vloeibaar en gasvormig
De 6 fase overgangen van een stof
  • sublimeren, rijpen
  • verdampen, condenseren
  • stollen/bevriezen, smelten

Slide 8 - Tekstslide

2.1 Deeltjesmodel
Faseovergangen
  1. Sublimeren
  2. Rijpen
  3. Verdampen
  4. Condenseren
  5. Stollen/bevriezen
  6. Smelten

Slide 9 - Tekstslide

Fasen overgangen: sleep alle woorden naar de juiste plek
Gas
Vast
Vloeibaar
Verdampen
Stollen
Condenseren
Sublimeren
Smelten
Rijpen

Slide 10 - Sleepvraag

Fase-overgang
Tijdens een fase-overgang zijn dus beide fases aanwezig, hier in het voorbeeld zie je dat tijdens de fase-overgang (recht gedeelte grafiek) er steeds zowel water als ijs aanwezig is. Bij het eerste schuine gedeelte is er alleen ijs, bij het laatste schuine gedeelte is er alleen water.
t = 1 min           t = 2 min          t = 3 min          t = 4 min            t = 5 min           t = 6 min
T = -15°C           T = -5°C            T = 0°C             T = 0°C                T = 5°C              T = 15°C

Slide 11 - Tekstslide

Verdampen
Condens(eren)

Slide 12 - Tekstslide

2.1 Het deeltjesmodel
  1. stofdeeltje in lucht
  2. water vriest eraan vast
  3. zeshoekig microkristal
  4. groei sneeuwvlok

Slide 13 - Tekstslide

Welke letter geeft condenseren aan ?
A
E
B
A
C
F
D
B

Slide 14 - Quizvraag

Welke faseovergang zie je hier in het deeltjesmodel?
A
verdampen
B
sublimeren
C
smelten
D
stollen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent Condenseren?
A
Water wordt ijs
B
IJs wordt gas
C
Waterdamp wordt water
D
Waterdamp wordt vast

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen eigenschap van het deeltjesmodel?
A
De moleculen veranderen niet
B
De moleculen bewegen
C
De moleculen stoten elkaar af

Slide 17 - Quizvraag

Paragraaf 1
Bladzijde 74 t/m 81
Blz 78-81: opgave 1 t/m 10
Wolk in een fles

Slide 18 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk

Slide 19 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk
Luchtdruk meet je met een barometer.

Die reageert op verandering in de druk door in te zakken of omhoog te veren.

Druk meet je in de eenheid millibar of Pascal.

Slide 20 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk

Eenheden om de luchtdruk te meten

De luchtdruk (10 N/cm2) wordt gemeten in bar of millibar.

De luchtdruk is dan 1 bar = 1000 mbar.


De luchtdruk wordt ook in Pascal of hecto-Pascal gemeten. 

1 Pa = 1 N/m2

De luchtdruk op aarde is dan 100 000 Pa = 1000 hPa.


1 mbar = 100 Pa = 1 hPa



Slide 21 - Tekstslide

barometer

Slide 22 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk

Slide 23 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk
Manometer voor bandenspanning

Meet overdruk (en onderdruk):
Absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 24 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk
Bloeddruk meten
In millimeter kwikdruk (mm Hg)
1 mm Hg is 133 Pa

Bandendruk meten
In atmosfeer (Atm) en millibar (mBar)
1 atm gelijk 101 325 bar
1 mbar gelijk aan 100 Pa



Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld: Absolute druk bij overdruk
Absolute druk = luchtdruk + overdruk (erbij)

Luchtdruk = 1 bar

Bovendruk in autoband = 2,4 bar

Absolute druk = 1 + 2,4 = 3,4 bar

Slide 26 - Tekstslide

Paragraaf 2
Bladzijde 82 t/m 93
Blz 86-93: opgave 1 t/m 12
Proef 1 (blz 114-115) voorbereiding H.O.
Demo's luchtdruk
'Meetinstrumenten aflezen, tabellen en grafieken': H.O. (v/g)

Slide 27 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk


Proef 1 nabespreken
Als P x 2 dan V : 2
Als P : 4 dan V x 4

Hoe ging?
  1. Meetinstrument aflezen?
  2. Tabel maken
  3. Grafiek maken





Slide 28 - Tekstslide

Hoe ging het aflezen van
het toestel van Boyle?

Slide 29 - Woordweb

Hoe ging het maken van de tabel?

Slide 30 - Woordweb

Hoe ging het maken van de grafiek?

Slide 31 - Woordweb

Kun je zo'n soort proef nu helemaal zelf doen, zonder invultabel en invulgrafiek?

Slide 32 - Woordweb

2.3 Temperatuur

Slide 33 - Tekstslide

2.3 Temperatuur           

Slide 34 - Tekstslide

Bimetaal thermometer

Slide 35 - Tekstslide

Eerst zelf uitzoeken
Ga via deze link naar de simulatie over gasdruk.
Kies "Ideal" en ga pompen.

Je kan de druk hoger of lager
laten worden door verschillende
dingen te veranderen.


timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide

Op welke drie manieren kan je de druk in de afgesloten ruimte verhogen?

Slide 37 - Open vraag

Het H.O.
Proef uit figuur 4, bladzijde 96

 

Slide 38 - Tekstslide

Bij -273°C (0 Kelvin) staan de moleculen stil en is de gasdruk 0 kPa.

Slide 39 - Tekstslide

2.3 Temperatuur

Slide 40 - Tekstslide

Paragraaf 3
Bladzijde 94 t/m 103
Blz 98-103: opgave 1 t/m 11
Thermometer ijken

Slide 41 - Tekstslide

Faseovergangen
2.4 Wolken en onweer


Slide 42 - Tekstslide

2.4 Wolken en onweer
Het dauwpunt is de maximale
hoeveelheid waterdamp
die bij een bepaalde
temperatuur in de lucht kan
zitten. Zit er meer waterdamp in?
Dan condenseert die waterdamp,
dan krijg je een wolk

Slide 43 - Tekstslide

Drie verschillen typen wolken:
- gelaagde bewolking op een en hetzelfde niveau
- stapelwolken die zich meer in de hoogte leken te ontwikkelen en
- bewolking met een meer vezelachtige structuur.
Hoe warmer de lucht, hoe meer waterdamp aanwezig.
Overdag is het warm: lucht neemt veel waterdamp op.
's Nachts koelt het af: lucht kan niet meer alle waterdamp behouden. Het teveel condenseert tot waterdruppeltjes. Dit is dauw. De temperstuur waarop dit gebeurt, is het dauwpunt. Hoe minder waterdamp in de lucht, hoe lager het dauwpunt.


2.4 Wolken en onweer

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video

Dauwpunt en luchtvochtigheid
Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht.

Als de lucht afkoelt ontstaat er een relatieve luchtvochtigheid van 100 %                           Dauwpunt

Dan zal de waterdamp condenseren en ontstaat er dauw

 

2.4 Wolken en onweer

Slide 47 - Tekstslide

2.4 Wolken en onweer
Luchtvochtigheid

  • Geeft het percentage (%) waterdamp in de lucht weer
  • Meet je met een hygrometer (%) 
  • Past in koude lucht meer of minder vocht? > minder vocht 
  • Stel de luchtvochtigheid is 50% => de lucht bevat helft van de                             maximale hoeveelheid waterdamp

Slide 48 - Tekstslide

Paragraaf 4
Bladzijde 104 t/m 113
Blz 108-113: opgave 1 t/m 12
P.O. Poster Weer & LOB

Slide 49 - Tekstslide