oefenen voor toets blok 5

Doel van de les
Na deze les ken je alle grammatica woordsoorten en zinsdelen en ken je de woorden van blok 5.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Na deze les ken je alle grammatica woordsoorten en zinsdelen en ken je de woorden van blok 5.

Slide 1 - Tekstslide

Lesvolgorde
ronde 1: zinsontleden
ronde 2: woordsoorten
ronde 3: zelf een zin maken
ronde 4: quizlet

Slide 2 - Tekstslide

(Bijna)elke ronde bestaat uit:
uitleg
oefenen (5 minuten)
quiz

Slide 3 - Tekstslide

Ronde 1
Zinsontleding
- welke volgorde?
Het oude boek uit de 14e eeuw heb ik per ongeluk laten vallen.  Ik wilde het voorzichtig uit de kast pakken.
Ik was erg nieuwsgierig naar het boek.
oefenen: https://www.nederlandsetaaltest.nl/grammatica-zinsontleding

Slide 4 - Tekstslide

Maak van deze twee zinnen een samengestelde zin. Voeg een voegwoord toe.
Het oude boek uit de 14e eeuw heb ik per ongeluk laten vallen. 
 Ik wilde het voorzichtig uit de kast pakken.

De volgorde van de zin kan dan iets veranderen.

Slide 5 - Tekstslide

Ronde 2: Woordsoorten
lw, vz, bnw, znw, nsvg, osvg, hww, kww, zww, onbep. vnw, aanw. vnw, telw, vz, bez. vnw, pers. vnw, betr. vnw.

Weet je wat deze afkortingen betekenen en kun je de woordsoorten herkennen in een zin?

Het oude boek uit de 14e eeuw heb ik laten vallen.
Oefenen met bijspijkeren: 1.6, 1.7, 2.7, 5.5

Slide 6 - Tekstslide

Het huis dat ze huurt, is niet erg comfortabel. Het woord 'dat' is:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
voegwoord
C
signaalwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Dat huis staat leeg. 'Dat' is
A
aanwijzend voornaamwoord
B
voegwoord
C
signaalwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Ze vertelde dat het huis al jaren staat te verpauperen. 'Dat' is in deze zin een
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
signaalwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat eet jij? 'Wat' is een
A
onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga in de stad wat eten. 'Wat' is een
A
onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Het feestje was leuk. 'Het' is hier een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Het regent dat het giet. 'Het' is hier een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Gisteren was het leuk.
A
gisteren : bijwoord het: persoonlijk vnw
B
gisteren: znw het: lidwoord
C
gisteren: znw het: bijwoord
D
gisteren: bijwoord het: lidwoord

Slide 14 - Quizvraag

Haar feestjes zijn altijd leuk. 'Haar' is een:
A
bijwoord
B
persoonlijk vnw
C
bezittelijk vnw
D
betrekkelijk vnw

Slide 15 - Quizvraag

Tosti's zijn niet te eten. 'Niet' is hier een
A
bijwoord
B
znw
C
bnw
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Omdat haar vader geholpen heeft, scoorde Ans een 8 voor wiskunde.
A
omdat: onderschikkend voegwoord
B
omdat: nevenschikkend voegwoord
C
hoofdzin-hoofdzin
D
hoofdzin-bijzin

Slide 17 - Quizvraag

Wie gaat de eerste plaats halen? 'Eerste' is een
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Ronde 3
Maak een zin met: Zww / znw / bez.vnw - bnw - znw / vz - pers.vnw?

Slide 19 - Tekstslide

Ronde 4: Quizlet
Woordenschat blok 5

Slide 20 - Tekstslide