Spelling - dl. 1 (Blok 5)

Blok 5 - dl. 1
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Blok 5 - dl. 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesdoel
Huiswerk nakijken 
Instructie 
Zelfstandig werken
Einde les

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je hebt geen vragen meer over de theorie van de vorige les(sen)

  • Je kent de regels voor het schrijven van een citaat.
  • Je kent de regels voor het gebruik van komma's.

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Blok 5, Grammatica: opdr. 9 en 10
                                     
 

Slide 4 - Tekstslide

instructie
  • Citaat
  • Komma 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je op wat iemand zegt?
  • woord voor woord 
  • je zegt het in een eigen zin

citaat: Bas zei:'Vanmiddag ga ik voetballen.'
Eigen zin: Bas zei dat hij vanmiddag gaat voetballen.

Slide 6 - Tekstslide

Regels voor het schrijven van een citaat: 
  • Aanhalingstekens aan het begin en aan het eind van de zin. 
  • Begin met een hoofdletter.
  • Dubbele punt als het citaat in een zin begint.   
  • Punt, vraagteken of uitroepteken vóór het laatste aanhalingsteken.                Amy riep:'Hoor je me wel?'
  • Gebruik komma's als de zin na het citaat doorloopt en als het citaat na een onderbreking verder gaat.                                                                                               'Ah joh', riep Amy, 'je luister niet.'

Slide 7 - Tekstslide


Waarom gebruik je een komma?
  • zin leesbaar te maken.
  • op een plek waar de lezer een pauze neemt.                                     Bas moet huiswerk maken, zijn kamer opruimen en naar de     voetbaltraining.

Slide 8 - Tekstslide

regels voor het gebruik van een komma:
  • Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.                      Nadat Bas zijn huiswerk gemaakt had, ging hij voetballen. 
  • Tussen de delen van een opsomming. Tenzij je en/of gebruikt -> dan geen komma!      Anne houdt van haar hond, kat , konijn en paard.      
  • Vóór de signaalwoorden: maar, want, omdat, doordat, tenzij, mits , zodat, zodra . Ik ga niet paardrijden, omdat het gaat regenen.
  • Vóór of na een aanhef, uitroep of naam.                                                                           'U vergeet uw jas, mevrouw!''    'Hallo, ik ben nieuw'.    'Hans, help je even?'                                                                                    

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken
- in stilte, oortjes mogen in -
Blok 5, Spelling:
5.11: opdracht 4, zin 6 t/m 10 (pag. 254)
5.11: opdracht 6, zin 1 t/m 3 (pag. 256)
5.12: opdracht 7, zin 6 t/m 10 (pag. 257)
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Einde les
Korte samenvatting
Nog vragen?
Huiswerk: Blok 5, Spelling:
5.11: opdracht 4, zin 6 t/m 10 (pag. 254)
5.11: opdracht 6, zin 1 t/m 3 (pag. 256)
5.12: opdracht 7, zin 6 t/m 10 (pag. 257)

Slide 11 - Tekstslide