Stijlkwesties

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Stijlkwesties

verwijswoorden oefenen

'De-woorden' zijn:

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. mannelijk of vrouwelijk

Naar 'het-woorden' verwijs je met:

1. deze en die
2. deze en dit
3. dit en dat
4. die en dat

uitleg

De buren hebben net zo'n auto gekocht als ___.

1. ons
2. wij

U/Uw auto staat daar ontzettend in de weg.

1. U
2. Uw

Me/mijn oudste broer gaat binnenkort trouwen.

1. Me
2. Mijn

Ik vind het altijd bijzonder gezellig bij jou/jouw.

1. jou
2. jouw

Wilt u/uw thee of liever een kopje koffie?

1. u
2. uw

Heb je jou/jouw oefeningen vandaag al gedaan?

1. jou
2. jouw

Meestal zijn Petroesjka en Eric het eerst op school, maar vandaag waren wij er eerder dan ___.

1. hun
2. zij

Marc is goed in Nederlands,
maar Lisa is nog beter ____.

1. als haar
2. als zij
3. dan haar
4. dan zij

Achmet zit liever naast Sarah dan naast Lotte, want hij vindt haar aardiger ____.

1. als haar
2. als zij
3. dan haar
4. dan zij

Onze trainer denkt dat het andere team even veel kans maakt op de beker ____.

1. als ons
2. als wij
3. dan ons
4. dan wij

Gaan jullie dit jaar weer naar dezelfde camping ____.

1. als hun
2. als zij
3. dan hen
4. dan zij

Svens tweelingzus is tien minuten ouder dan ___.

1. hem
2. hij

Vandaag speelde PSV minstens zo goed ___ gisteren.

1. als
2. dan

In deze sportschool zijn senioren net zo welkom ___ jongeren.

1. als
2. dan

Het is op de Canarische Eilanden heel wat warmer ___ hier.

1. als
2. dan

Volgens mij krijg jij veel meer aandacht van Jonas ____.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

Ik vind paprikachips
even lekker ___ naturelchips.

1. als
2. dan

Het eerste elftal behaalde gisteren
zijn derde overwinning op een rij.
Zijn verwijst naar:

_____

1. Het eerste elftal
2. derde overwinning
3. op een rij
4. derde overwinning op een rij.

De toneelvereniging zal haar voorstelling
dit jaar in de schouwburg geven.
Haar verwijst naar:

_____

1. De toneelvereniging
2. voorstelling
3. dit jaar
4. in de Nobelaer.

Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken
en dat valt niet mee.
Dat verwijst naar:

_____

1. verstandskiezen laten trekken
2. mijn verstandskiezen laten trekken
3. Ik
4. Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken

Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.

Vul een passend verwijswoord in:
Peter won van Niek met hordelopen, ___ me niet verbaasde.

Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice
en gaf ___ een hand.

Succes!