2H - Oefentoets Kapitel 4

2H -  Oefentoets Kapitel 4
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

2H -  Oefentoets Kapitel 4

Slide 1 - Tekstslide

Themen
Woordjes Lektion 1 t/m 6
Redemittel Lektion 6

Grammatik A: Voorzetsels met de 4e naamval
Grammatik B: Persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval
Grammatik C: Verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Grammatik D: Sterke werkwoorden met een -a of - e in de stam.

Slide 2 - Tekstslide

Wörter

Slide 3 - Tekstslide

Vertaal:
der Wettbewerb

Slide 4 - Open vraag

Vertaal:
der Eintritt

Slide 5 - Open vraag

Vertaal:
leicht

Slide 6 - Open vraag

Vertaal:
zeilen

Slide 7 - Open vraag

Vertaal:
voetballen

Slide 8 - Open vraag

Vertaal:
an der Reihe sein

Slide 9 - Open vraag

Vertaal:
die Klassenarbeit

Slide 10 - Open vraag

Vertaal:
frech

Slide 11 - Open vraag

Vertaal:
geschiedenis

Slide 12 - Open vraag

Vertaal:
aardrijkskunde

Slide 13 - Open vraag

Redemittel Lektion 6

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zeg je:
Ik sta elke dag om half zeven op.

Slide 15 - Open vraag

Hoe zeg je:
Ik vind school niet leuk.

Slide 16 - Open vraag

Hoe zeg je:
Mijn lievelingsvak is Duits.

Slide 17 - Open vraag

Hoe zeg je:
Ik ga naar de havo.

Slide 18 - Open vraag

Grammatik A: Voorzetsels met 4e naamval

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn de 5 voorzetsels die bij de 4e naamval horen?

Slide 20 - Woordweb

Wann kommt (jouw) ... Vater?
A
dein
B
sein
C
deinen
D
seinen

Slide 21 - Quizvraag

Was hast du für (mij) ... gekauft?
A
mir
B
ich
C
mich
D
dir

Slide 22 - Quizvraag

Sie findet keine Lösung für (dit) ... Problem (o).
A
dies
B
dieses
C
dir
D
den

Slide 23 - Quizvraag

Sie gewinnt oft gegen (mijn) ... Schwester.
A
mein
B
meine
C
sein
D
meinen

Slide 24 - Quizvraag

Wir sitzen um d... Tisch (m).
A
der
B
dem
C
den

Slide 25 - Quizvraag

Ich möchte (een) .. Hund (m)
A
einen
B
ein
C
keine
D
eine

Slide 26 - Quizvraag

B: Persoonlijk voornaamwoord in 4e naamval

Slide 27 - Tekstslide

Alles dreht um ... (hen)
A
sie
B
ihn
C
dich
D
euch

Slide 28 - Quizvraag

Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen ... (hem).
A
er
B
ihm
C
es
D
ihn

Slide 29 - Quizvraag

Das Sportprogrammheft ist für ... (U)
A
Ihnen
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 30 - Quizvraag

Wann holt der Trainer .... (jullie) ab?
A
uns
B
dich
C
euch
D
ihr

Slide 31 - Quizvraag

Ich habe ... (haar) leider nicht gesehen.
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
er

Slide 32 - Quizvraag

Er hat ... (mij) tatsächlich überholt.
A
ich
B
mich
C
dir
D
dich

Slide 33 - Quizvraag

C: Verschil persoonlijke en bezittelijk voornaamwoorden

Slide 34 - Tekstslide

Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je al in het Duits?

Slide 35 - Woordweb

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Duits?

Slide 36 - Woordweb

Ihre / Sie Freundin (v) spielt Baskteball
A
Ihre
B
Sie

Slide 37 - Quizvraag

Unser / uns Verein (m) feiert ein Sportfest.
A
Unser
B
uns

Slide 38 - Quizvraag

Ich sehe er / seinen Hund (m)
A
er
B
seinen

Slide 39 - Quizvraag

D: Sterke werkwoorden met een -a of -e in de stam

Slide 40 - Tekstslide

Er ... (laufen) jeden Tag.
A
lauft
B
laufst
C
läuft
D
laufen

Slide 41 - Quizvraag

Du ... (lesen) jeden Morgen die Zeitung.
A
liest
B
lest
C
lese
D
liesst

Slide 42 - Quizvraag

Marie (werfen) ... den Ball ins Netz.
A
werft
B
werfst
C
wirfst
D
wirft

Slide 43 - Quizvraag

Max (tragen) eine Brille.
A
trägt
B
trigt
C
tragt
D
tragen

Slide 44 - Quizvraag

(sehen) ihr das Musical noch?
A
sieht
B
sehen
C
siehst
D
seht

Slide 45 - Quizvraag

(schlafen) du immer noch nicht?
A
schläfst
B
schläft
C
schlafst
D
schlaft

Slide 46 - Quizvraag