Grammatica: redekundig ontleden pv t/m bwb

Grammatica: redekundig ontleden
(persoonsvorm t/m bijwoordelijke bepaling)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: redekundig ontleden
(persoonsvorm t/m bijwoordelijke bepaling)

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica: zinsontleding
We ontleden een zin altijd in een vaste volgorde:
1. Zoek de pv: persoonsvorm
2. Zoek het wg: werkwoordelijk gezegde
3. Verdeel de zin in zinsdelen (zet streepjes!)
4. Zoek het ow: onderwerp
5. Zoek het lv: lijdend voorwerp
6. Zoek het mv: meewerkend voorwerp
7. Zoek de bwb: bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding: de persoonsvorm (pv)
Stap 1: Zoek de pv

Verander de zin van tijd:  tt < .... > vt
Verander de zin van getal: ev < .... > mv

In het restaurant eet ik heerlijke spaghetti.
Lukt het je niet, probeer het dan door een vraagzin te maken.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding: het werkwoordelijk gezegde (wg)
Stap 2: Zoek het wg


Het wg bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin. 
> Als er 'te' of 'aan het' voor het werkwoord staat, hoort dat erbij.
Bv: Wij zaten gezellig heerlijke spaghetti te eten.
> Let ook op scheidbare werkwoorden
Bv: Mijn vriend zwaaide mij op zijn balkon uit.

Slide 4 - Tekstslide

Zinsontleding: verdeel de zin in zinsdelen
Stap 3: Verdeel de zin in zinsdelen

Hoe je dat doet, zie je op de volgende slide.

In het restaurant / eet / ik / heerlijke spaghetti.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Zinsontleding: het onderwerp (ow)
Stap 4: Zoek het onderwerp

Stel de vraag: Wie of wat + wwg?

In het restaurant / eet / ik / heerlijke spaghetti.

Wie + eet?    antwoord = ik

Slide 7 - Tekstslide

Zinsontleding: het lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of ondergaat.

Zo vind je het lijdend voorwerp
1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde
2. Stel de vraag: Wat of wie + wwg + ow?
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 8 - Tekstslide

Zinsontleding: het lijdend voorwerp (lv)
Stap 5: Zoek het lv

Stel de vraag: Wat of wie + wwg + ow?

In het restaurant / eet / ik / heerlijke spaghetti.

Wat + eet ik?   antwoord = heerlijke spaghetti

Slide 9 - Tekstslide

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wilt vinden in een zin?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Max laat zijn hond Bruno uit.

Stel de vraag: Wat of wie + wwg + ow?


A
Max
B
zijn hond
C
Bruno
D
zijn hond Bruno

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Mats Joost expres over zijn veters struikelen?

A
Mats
B
Joost
C
zijn veters

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat mijn moeder mijn zusje naar school brengen.


A
straks
B
mijn moeder
C
mijn zusje
D
naar school

Slide 13 - Quizvraag

Ik
heb
een superleuk boek
gelezen.
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
persoonsvorm

Slide 14 - Sleepvraag

De lerares
geeft
een proefwerk
op.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde

Slide 15 - Sleepvraag

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wilt vinden in deze zin: Wij eten een broodje kroket.

Slide 16 - Open vraag

Zinsontleding: het meewerkend voorwerp (mv)
Een nieuw zinsdeel!
Het meewerkend voorwerp (MV) komt voor in zinnen waarin iemand iets ontvangt. Iemand geeft of vertelt bijvoorbeeld iets aan iemand. 

de persoon die ontvangt = 
het meewerkend voorwerp


Slide 17 - Tekstslide

Zinsontleding: het meewerkend voorwerp (mv)
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Ontleed de zin volgens de vaste volgorde t/m stap 5: het lv
2. Stel de vraag: AAN wie + wwg + ow + lv?

Ik heb Anne een pop cadeau gegeven.

Aan wie heb ik een pop gegeven???  antwoord = aan Anne



Slide 18 - Tekstslide

Zinsontleding: het meewerkend voorwerp (mv)
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Ontleed de zin volgens de vaste volgorde t/m stap 5: het lv
2. Stel de vraag: AAN wie + wwg + ow + lv?

De aanvoerder / gaf / zijn medespelers / de gewonnen kampioensbeker. 
Aan wie gaf de aanvoerder de gewonnen kampioensbeker???


Slide 19 - Tekstslide

Zinsontleding: het meewerkend voorwerp (mv)
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Ontleed de zin volgens de vaste volgorde t/m stap 5: het lv
2. Stel de vraag: AAN wie + wwg + ow + lv?

Ashanti / leent / aan niemand / haar nieuwe fiets / uit.

Wat is het meewerkend voorwerp???


Slide 20 - Tekstslide

Zinsontleding: het meewerkend voorwerp (mv)
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Ontleed de zin volgens de vaste volgorde t/m stap 5: het lv
2. Stel de vraag: AAN wie + wwg + ow + lv?

Shana neemt een fles cola mee voor Jesse.

Wat is het meewerkend voorwerp???


Slide 21 - Tekstslide

Welke vraag stel je als je het meewerkend voorwerp in de zin wilt vinden?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:

Wij sturen onze vrienden een uitnodiging.
A
Wij
B
onze vrienden
C
een uitnodiging

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:

Hij schrijft zijn vriendin een liefdesbrief.
A
Hij
B
een liefdesbrief
C
zijn vriendin

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:

Ik geef mijn leraar na de les een compliment.
A
ik
B
na de les
C
een compliment
D
mijn leraar

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:

Je kunt je hockeystick aan mij geven.
A
Je
B
je hockeystick
C
mij
D
aan mij

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Breid de zin uit door een bwb toe te voegen dat antwoord geeft op de vraag.

Wij gaan naar Terschelling. Hoe?

Slide 28 - Open vraag

Breid de zin uit door een bwb toe te voegen dat antwoord geeft op de vraag.

Je zult jezelf niet snel vervelen. Waar?

Slide 29 - Open vraag

Breid de zin uit door een bwb toe te voegen dat antwoord geeft op de vraag.

Yfke slaat op haar vinger. Waarmee?

Slide 30 - Open vraag

Welk zinsdeel is de bijwoordelijke bepaling?

Voor de wedstrijd heeft de trainer de spelers toegesproken.
A
Voor de wedstrijd
B
de trainer
C
de spelers
D
toegesproken

Slide 31 - Quizvraag

Welk zinsdeel is de bijwoordelijke bepaling?

Het tweede beeldscherm is eindelijk aangesloten.
A
Het tweede beeldscherm
B
eindelijk
C
aangesloten

Slide 32 - Quizvraag

Welk zinsdeel is de bijwoordelijke bepaling?

De docent wiskunde heeft Amber na het laatste uur extra uitleg gegeven.
A
De docent wiskunde
B
Amber
C
na het laatste uur
D
extra uitleg

Slide 33 - Quizvraag

Welk zinsdeel is de bijwoordelijke bepaling?

Je moet dat Dana niet beloven.
A
Dana
B
dat
C
niet
D
beloven

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide