Onderwerp en gezegde

Onderwerp en gezegde
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Onderwerp en gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet. 

Het onderwerp is altijd een persoon, dier of ding. 

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan
1. Zoek de persoonsvorm.

2.  Wie of wat + persoonsvorm? 

3. Schrijf het onderwerp op. 

Slide 3 - Tekstslide

Levi speelt op zijn gitaar.
A
speelt
B
Levi
C
gitaar
D
op

Slide 4 - Quizvraag

De tafel staat op zijn kop.
A
De tafel
B
staat
C
op
D
kop

Slide 5 - Quizvraag

Gezegde
Het gezegde in een zin geeft aan wat er gebeurt of wat iemand doet. 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan
1. Zoek de persoonsvorm

2. Zoek het onderwerp

3. Zoek het gezegde

4. Schrijf het gezegde op

Slide 7 - Tekstslide

Django's hond gaat de bal pakken.
A
Django's hond
B
gaat
C
gaat pakken
D
de bal

Slide 8 - Quizvraag

De juf gaat wandelen
A
gaat wandelen
B
De juf
C
wandelen
D
gaat

Slide 9 - Quizvraag

10 vragen over onderwerp en gezegd

Slide 10 - Tekstslide

Onderwerp
De jongen heeft een vis gevangen.
A
gevangen
B
een vis
C
heeft gevangen
D
De jongen

Slide 11 - Quizvraag

Onderwerp
Thijs en Remco hebben een moestuin.
A
Thijs
B
Thijs en Remco
C
een moestuin
D
hebben

Slide 12 - Quizvraag

Gezegde
Lisa maakt een grapje.
A
Lisa
B
maakt
C
een grapje
D
maakt een

Slide 13 - Quizvraag

Gezegde
Pieter heeft een appel gegeten.
A
Pieter
B
heeft
C
gegeten
D
heeft gegeten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Bumper is een goede politiehond.

Slide 15 - Open vraag

Gezegde
Wij gaan in de beek vissen.
A
gaan
B
Wij
C
vissen
D
gaan vissen

Slide 16 - Quizvraag

Onderwerp
De bewoners zongen een vrolijk lied.
A
zongen
B
De bewoners
C
een lied
D
een vrolijk lied

Slide 17 - Quizvraag

Onderwerp
Kas en Isa ontdekten een klein eiland.
A
Kas en Isa
B
Kas
C
ontdekten
D
eiland

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin:
De kinderen aten de vieze maaltijd.

Slide 19 - Open vraag

Gezegde
Jan heeft naar buiten gekeken.
A
Jan
B
heeft
C
heeft gekeken
D
buiten

Slide 20 - Quizvraag