modale hulpwerkwoorden ott

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

lesdoel

In deze les leer je (weer) wat modale werkwoorden zijn. 

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Modale werkwoorden en wissen

De modale werkwoorden

Persoon	wohnen	wollen
ich	wohn e	will
du	wohn st	will st
er/sie/es/man	wohn t	will
wir	wohn en	woll en
ihr	wohn t	woll t
sie/Sie	wohn en	woll en

modale werkwoorden

	dürfen = mogen, toestemming	können = kunnen	mögen= lusten, lekker vinden, aardig vinden	müssen = moeten (noodzaak)	wollen = willen	sollen = moeten (wil van iemand)	wissen = weten
ich	d a rf	k a nn	m a g	m u ss	w i ll	soll	w eiß
du	d a rf- st	k a nn - st	m a g - st	m u ss - st	w i ll - st	soll - st	w eiß - t
er/sie/es	d a rf	k a nn	m a g	m u ss	w i ll	soll	w eiß
wir	dürf - en	könn - en	mög - en	müss - en	woll - en	soll - en	wiss - en
ihr	dürf - t	könn - t	mög - t	müss - t	woll - t	soll - t	wiss - t
sie/Sie	dürf - en	könn - en	mög - en	müss - en	woll - en	soll - en	wiss - en
	ge - durf - t	ge - konn - t	ge - moch - t	ge -muss - t	ge - woll - t	ge - soll - t	ge - wuss- t

Wat valt dus op?

1. klinkerwisseling alleen bij ich, du en er/sie/es

2. ich en er/sie/es zijn hetzelfde

3. wir, ihr, sie/Sie gaan gewoon zoals een regelmatig ww

Herhaling: modale werkwoorden

De volgende  slides bevatten herhaling:

1. een sleepoefening met de betekenis van de modale werkwoorden en wissen
2. herhaling van de tegenwoordige tijd ( Präsens)

Sleep het modale werkwoord naar de juiste betekenis

dürfen

wollen

mögen

müssen

sollen

wissen

können

mogen

willen

houden van, lusten

moeten, noodzaak

moeten, bevel

weten

kunnen

Wat is geen modaal werkwoord?

1. wollen
2. dürfen
3. wissen
4. werden

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten=noodzaak) Ich ....... zur Toilette gehen.

1. muss
2. müss
3. musse
4. müsse

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.

1. woll
2. wollt
3. willt
4. will

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) ...... ihr auch ein Eis?

1. willt
2. wollt
3. willen
4. wollen

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(mogen) Ich ....... in die Disko gehen.

1. dürf
2. darf
3. dürfe
4. darfe

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?

1. mögst
2. möge
3. magst
4. mage

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten: bevel) Ich ..... das Fenster schließen?

1. solle
2. soll
3. sollst
4. sollt

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(weten) ..... du ob ich morgen kommen kann?

1. wisst
2. wissst
3. weist
4. weißt

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?

1. ich en du
2. ich en er/sie/es
3. ich en wir
4. er/sie/es en ihr

Ik snap de modale werkwoorden:

1. Helemaal! (Total!)
2. Helemaal niet! (Total nicht!)
3. Bijna - nog even oefenen (Fast - noch üben)
4. Een beetje (Ein bisschen)

En nu?

Oefenen via classroom en/of slim stampen!