Commercieel hoofdstuk 6- Het product

Hoofdstuk 6 -
Het product
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommercieelMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 -
Het product

Slide 1 - Tekstslide

Planning na de herfstvakantie
  • Maandag 23 oktober > HOM hele dag restaurant/keuken
     HTL niet > gewoon les volgens rooster
  • Donderdag 25 oktober > oefentoets
  • Maandag 30 oktober > oefentoets bespreken + voorbereiding   toets
  • Donderdag 2 november > toets hoofstuk 1 t/m 3

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Opdracht 5.05 en 5.09 bespreken
  • Uitleg hoofdstuk 6
  • Opdrachten hoofdstuk 6 maken
  • Leerdoelen bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les weet je wat:
  • De eigenschappen van een product zijn
  • Het begrip ''assortiment'' betekend
  • breedte, diepte, hoogte en consistentie van een assortiment is
  • de verschillende soorten goederen zijn
  • het verschil tussen kern- en randassortiment is
  • de ''20/80-regel'' is

Slide 4 - Tekstslide

Eigenschappen van een product
  • Fysieke eigenschappen:
     Stoffelijke onderdelen waaruit het product
     is opgebouwd assortiment en kwaliteit
  • Toegevoegde eigenschappen:
     Merk, garantie, service, verpakking
  • Afgeleide eigenschappen:
     Imago (gevoelens, ideeën, oordelen) 

Slide 5 - Tekstslide

Van welke product eigenschap is een hotelkamer, een voorbeeld?
A
afgeleide eigenschap
B
toegevoegde eigenschap
C
fysieke eigenschap

Slide 6 - Quizvraag

Van welke product eigenschap is de Van der Valk een voorbeeld?
A
afgeleide eigenschap
B
toegevoegde eigenschap
C
fysieke eigenschap

Slide 7 - Quizvraag

Iemand eet liever KFC dan McDonalds, omdat er plastic in het eten van McDonalds zou zitten. Van welk product eigenschap is dit een voorbeeld?
A
afgeleide eigenschap
B
toegevoegde eigenschap
C
fysieke eigenschap

Slide 8 - Quizvraag

Assortiment
  • ''Het geheel van min of meer aan elkaar verwante producten   die door een ondernemer ter verkoop worden aangeboden''
  • Verwante producten: verband tussen producten
  • Geheel van producten: productgroepen met bijbehorende   individuele producten
  • Verkoop: alleen producten of diensten die ter verkoop worden   aangeboden

Slide 9 - Tekstslide

Assortimentsbegrippen
  • breedte: aantal verschillende productgroepen
Ikea: niet alleen meubels, maar ook eten
  • diepte: aantal producten per productgroep
Frisdrank: niet alleen cola, maar ook sinas en sprite
  • hoogte: prijsklassen in producten per productgroep
Cola: niet alleen Pepsi, maar ook First Choice en huismerk
  • consistentie: verwantschap tussen de productgroepen

Slide 10 - Tekstslide

In de supermarkt wordt zowel chips verkocht van het huismerk, als van Lays en Crocky. De chips van het huismerk is het goedkoopste en die van Lays het duurste.
Met welk assortimentsbegrip heeft dit te maken?
A
Breedte van het assortiment
B
Diepte van het assortiment
C
Hoogte van het assortiment
D
Consistentie van het assortiment

Slide 11 - Quizvraag

Van het merk Coca-Cola wordt niet alleen de normale variant aangeboden, maar ook de light, zero, cherry, vanilla, lemon en life varianten.
Met welk assortimentsbegrip heeft dit te maken?
A
Breedte van het assortiment
B
Diepte van het assortiment
C
Hoogte van het assortiment
D
Consistentie van het assortiment

Slide 12 - Quizvraag

Bij een reisbureau worden alleen pakketreizen aangeboden. Er worden geen dagtripjes zowel binnenlands als naar het buitenland aangeboden?
Met welk assortimentsbegrip heeft dit te maken?
A
Breedte van het assortiment
B
Diepte van het assortiment
C
Hoogte van het assortiment
D
Consistentie van het assortiment

Slide 13 - Quizvraag

Bij een kampeerwinkel kun je tenten, gaspitjes, slaapzakken slaapmatjes kopen, maar ook vishengels, voetballen en badmintonrackets.
Met welk assortimentsbegrip heeft dit te maken?
A
Breedte van het assortiment
B
Diepte van het assortiment
C
Hoogte van het assortiment
D
Consistentie van het assortiment

Slide 14 - Quizvraag

Soorten goederen
1. Conveniece goods (gewoonte goederen)
  • Routine matig -> boodschappen
2. Shopping goods (keuze goederen)
  • Klant wil kunnen vergelijken
3. Specialty goods (speciale producten)
  • Veel geld, tijd en moeite voor over
     om het product te kopen

Slide 15 - Tekstslide

Kernassortiment
  • 20/80-regel
  • 20% van assortiment zorgt voor 80% van de omzet
  • Wordt standaard   aangeboden
Randassortiment
  • Bij-artikelen
  • 80% van assortiment zorgt voor andere 20% van de omzet
  • Veranderd

Slide 16 - Tekstslide

Assortimentsverandering
Waarom?
  • Winstmarge verhogen
  • Imagoverandering
     Trading-up (hogere prijs) en trading-down (lagere prijs)
  • Concurrentiepositie
     Productdifferentiatie: onderscheiden ten opzichte van de   concurrenten met behulp van je product

Slide 17 - Tekstslide

Assortimentsverandering
Parallellisatie/branchevervaging
  • Artikelen opnemen die niet tot de branche behoren
  • Gevolg: assortiment wordt breder
Specialisatie
  • Specialiseren op enkele artikelgroepen
  • Gevolg: winkelier kunnen deskundiger advies geven en meer   keuzemogelijkheden aanbieden

Slide 18 - Tekstslide

Als een bakker naast brood, ook broodmessen en planken gaat verkopen, spreken we van;
A
Parallellisatie
B
Specialisatie

Slide 19 - Quizvraag

Als een reisbureau alleen nog maar reizen naar Azië gaat aanbieden, dan is er sprake van;
A
Parallellisatie
B
Specialisatie

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag
  • Opdrachten hoofdstuk 6 maken


  • Heb je een vraag? Steek je hand/vinger op!
  • Je mag samenwerken met degene die naast je zit

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze les heb je geleerd wat
  • De eigenschappen van een product zijn
  • Het begrip ''assortiment'' is
  • breedte, diepte, hoogte en consistentie is
  • de verschillende soorten goederen zijn
  • het verschil tussen kern- en randassortiment is
  • de ''20/80 regel'' is

Slide 22 - Tekstslide