24 september 5V

Jeudi 24 sept
leerdoel: herhalen van de verschillende ww tijden
uitschrijven van de onregelmatige ww in verschillende tijden.
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Jeudi 24 sept
leerdoel: herhalen van de verschillende ww tijden
uitschrijven van de onregelmatige ww in verschillende tijden.

Slide 1 - Tekstslide

Passé Composé et Imparfait
vorming en gebruik van de verleden tijden

Slide 2 - Tekstslide

Objectifs
Herhaling  passé composé en imparfait:
hoe maak je de vormen en wat is het verschil in gebruik 
tussen deze verleden tijden?

Slide 3 - Tekstslide

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 4 - Tekstslide

Maar het hulpww kan ook être zijn! Comparez:
j'ai regardé                                                  je suis tombé(e)
tu as regardé                                             tu es tombé(e)
il a regardé                                                  il est tombé
elle a regardé                                             elle est tombée
on a regardé                                               on est tombé 
nous avons regardé                                nous sommes tombé(e)s
vous avez regardé                                   vous êtes tombé(e) / vous êtes tombé(e)s 
ils ont regardé                                           ils sont tombés
elles ont regardé                                      elles sont tombées

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel:
gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple:
ik heb gegeven =
j' ai donné
hij is binnengekomen =
il est entré

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer het hulpww être in de passé composé?
  • Bij de wederkerende ww (met me,te,se, nous, vous, se):
Nous nous sommes levés tôt   = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h                      = Ik heb me gewassen om 8 uur
  • Bij de werkwoorden uit de volgende tekening: ze geven meestal een beweging aan, maar ook de ww naître (geboren worden), mourir (sterven) en rester (blijven) worden met être vervoegd.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
  •  mannelijk enkelvoud:     X
  •  vrouwelijk enkelvoud:    + e
  •  mannelijk meervoud:     + s
  •  vrouwelijk meervoud:    + es

En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden
  • Werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é to
(manger: j'ai mangé des moules).
  • Werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg -i toe 
(finir: il a fini ses devoirs)
  • Werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg -u toe  
(perdre: elle a perdu son sac) 



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Enkele onregelmatige werkw
être                 j'ai été                               ik ben geweest
avoir               j'ai eu                                 ik heb gehad
faire                j'ai fait                               ik heb gedaan, gemaakt
prendre         j'ai pris                              ik heb gepakt, genomen
vouloir           j'ai voulu                           ik heb gewild
pouvoir          j'ai pu                                 ik heb gekund, gemogen
voir                  j'ai vu                                  ik heb gezien

Slide 13 - Tekstslide

Zet in de passé composé
ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
avons regardé
D
sont regardé

Slide 14 - Quizvraag

Zet in de passé composé
wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 15 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tom (sortir) de l'école.
A
a sorti
B
est sortie
C
est sorti
D
a sortie

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 17 - Quizvraag

Zet in de passé composé
ils (commencer)
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 18 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Nous jouons au foot

A
Nous avons joue au foot.
B
Nous a joué au foot.
C
Nous avez joué au foot.
D
Nous avons joué au foot.

Slide 19 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Kim et Sophie (aller) au supermarché
A
ont allé
B
ont allés
C
sont allés
D
sont allées

Slide 20 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
descendre
C
perdre
D
tomber

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Zet in de imparfait
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 27 - Quizvraag

Zet in de imparfait
nous (grandir)
A
nous grandions
B
nous grandiraient
C
nous grandiez
D
nous grandissions

Slide 28 - Quizvraag

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 29 - Quizvraag

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 30 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 31 - Quizvraag

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Let op:
Bij werkwoorden die op -re eindigen, haal je de laatste -e weg voor je de uitgang plaatst.
Dus: Apprendre -  Nous apprendrons
perdre- elle perdra

Slide 36 - Tekstslide

Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple
Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr

Slide 37 - Tekstslide

nous (regarder)
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé

Slide 38 - Quizvraag

Zij zullen zingen
A
elles chanteront
B
il chanteront

Slide 39 - Quizvraag

Geef de futur simple.
donner:ils

Slide 40 - Open vraag

Futur simple
Choisir: vous

Slide 41 - Open vraag

futur simple
perdre: tu

Slide 42 - Open vraag

futur simple
avoir: j'

Slide 43 - Open vraag

Wanneer gebruik je de conditionnel en wat is het voor tijd?
  • om je beleefd uit te drukken
  • bij een voorwaarde of veronderstelling
  • in het Nederlands gebruik je zou/zouden

Achter het hele werkwoord(net als de futur simple) zet je de vormen van de imparfait
ais,ais,ait,ions, iez, aient
Dus: Je voudrais réserver une table = Ik zou graag een tafel willen reserveren

Slide 44 - Tekstslide

conditionnel
aller: il

Slide 45 - Open vraag

conditionnel
être: nous

Slide 46 - Open vraag

conditionnel
faire: vous

Slide 47 - Open vraag

Au travail
Ga na pagina 24 en maak opdracht 24
Dit moet voor de les van a.s vrijdag af zijn.

Slide 48 - Tekstslide