semana 3.1 clase 25 november

Leerdoelen 

  • Je kent de plaatsvoorzetsels
  • Je kan de weg wijzen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 

  • Je kent de plaatsvoorzetsels
  • Je kan de weg wijzen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9a En la feria de Santiago.

- Neem mij niet kwalijk.
- Luister. 
Neem mij niet kwalijk.
- Luister u. 
Neemt u mij niet kwalijk

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9b.  En la feria de Santiago (blz. 58).
47
48
49
50

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9c En la feria de Santiago.
Na de luisteractiviteit:
Wat betekenen de plaatsbepalingen in het Nederlands?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Preposiciones de lugar blz. 114

Slide 6 - Tekstslide

preposiciones de lugar = plaatsbepalingen 
PREPOSICIONES

al lado de ...
enfrente de ...
lejos de ...
cerca de ...
delante de ...
detrás de  ...
entre ... y ... 
VOORZETSELS

naast ...
tegenover ...
ver van ...
dichtbij ...
vóór ...
achter ...
tussen ... en ... 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10a. Explicar el camino
Voorafgaand aan de spreekactiviteit:
Welke instructies kennen jullie om de weg de wijzen? --> werkwoorden
  • gaan  (naar) (je gaat naar / hij/zij u gaat naar)
  • je gaat tot.........
  •  u gaat tot
  • om naar ..... te gaan
  • aankomen               (jij komt aan/ hij/zij / u komt aan)
  • nemen                      (jij neemt / hij/zij/u neemt)
  • overstappen           (jij stapt over/ hij/zij/u stapt over)
  • moeten
  • je moet nemen ...
  • hij/zij u moet nemen ...
  • je moet overstappen naar ....
  • u moet overstppen naar ....
  • uitstappen                (jij stapt uit / hij/zij/ u stapt uit)


  
verbos
  • ir (a) ...             (vas (a) ... / va (a) ...)
  • vas hasta (=je gaat tot)
  • va hasta
  • para ir a ...
  • llegar             (llegas / llega)
  • tomar            (tomas/toma)
  • cambiar        (cambias/cambia)
  • tener que + hele werkwoord  tienes que tomar/cruzar
  • tienes que tomar 
  • tiene que tomar 
  • tienes que cambiar a ....
  • tiene que cambiar a  ....
  • bajar                 ( bajas / baja) 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de weg wijzen
primero
segundo
tomar
seguir (i) 
cruzar
girar
Seguir (i) 
sigo
sigues
sigue
seguimos
seguís
siguen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

p. 112: 
In tweetallen: je staat bij: !Estamos aquí! Dit is jullie startpunt.
Maak samen 3 kleine dialoogjes, wissel de gesprekjes af.
1. Vraag waar het ligt.
2. Zeg dat het dichtbij of veraf is en leg uit hoe je er komt.
3. eindig met: aan uw linkerhand/ rechterhand ligt.....

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

huiswerk
Lezen 6.05 viajar en transporte público p. 102-105
woordentoets: quizlet 1-2

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies