Kapitel 4 checkout

Modalverben in het Duits:
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modalverben in het Duits:

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn 6 modale hulpwerkwoorden in het Duits:
1. können = kunnen
2. mögen = lusten, aardig vinden, leuk vinden
3. dürfen = mogen
4. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann

Slide 4 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 5 - Tekstslide

wissen
Dit werkwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als de Modale Hulpwerkwoorden (al is het natuurlijk geen hulpwerkwoord!)

Zien jullie het?
De 1. en 3. pers. enkv. géén uitgang!

Slide 6 - Tekstslide

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 7 - Quizvraag

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 8 - Open vraag

Er (wissen) …….. noch nicht so viel.

Slide 9 - Open vraag

Wir (wollen) ……… dich nicht stören.

Slide 10 - Open vraag

Du (dürfen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 11 - Open vraag

Ich (dürfen) ……. es euch nicht sagen.

Slide 12 - Open vraag

🇳🇱zijn - Wiederholen -  sein🇩🇪
  • ik ben = ich bin
  • jij bent = du bist
  • hij, zij, het is = er istsie ist, es ist
  • we zijn = wir sind
  • jullie zijn = ihr seid
  • zij zijn = sie sind
  • u bent - sie sind

Slide 13 - Tekstslide

Wiederholung: het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 14 - Sleepvraag

🇳🇱hebben-Wiederholen-haben🇩🇪
  • ik ben = ich habe
  • jij bent = du hast
  • hij, zij, het is = er hat/sie hat/es hat
  • we zijn = wir haben
  • jullie zijn = ihr hebt
  • zij zijn = sie halen
  • u bent - Sie haben

Slide 15 - Tekstslide

Das Verb haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 16 - Sleepvraag

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 17 - Sleepvraag