1. Tussen twee werkwoorden in een samengestelde zin - als ik eet, kijk ik tv.
2. In een opsomming - vrienden, vriendinnen, buren, familie
3. Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden - een mooie, warme dag
4. Woorden als: toch, hoor, ja en oké - ik haal jou op, oké?