Week 10 - Grammar - Will, Shall and Be going to

Today
  • You will learn how to talk about events that have not yet happened. 
  • You will practice using the verbs 'will',  "shall " and  "to be going to'
  • You will know the differences in using 'will', "shall " and "to be going to'
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Today
  • You will learn how to talk about events that have not yet happened. 
  • You will practice using the verbs 'will',  "shall " and  "to be going to'
  • You will know the differences in using 'will', "shall " and "to be going to'

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

________ (open - I) the window?
A
Will I open
B
Am I going to open
C
Shall I open
D
Do I open

Slide 3 - Quizvraag

you ....probably win first prize
A
will
B
are going to

Slide 4 - Quizvraag

I have no idea, but I have a feeling that my team ..... (win) tomorrow's match.
A
will winning
B
will going to win
C
is going to win
D
will win

Slide 5 - Quizvraag

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to make
B
make
C
will making
D
will make

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer gebruik je Will?
A
Bij een voorspelling (zonder bewijs)
B
Als je iets zeker weet
C
Als je iets van plan bent

Slide 7 - Quizvraag

Looking at the weather, I think it ....
rain.
A
will
B
is going to
C
shall
D
shouldn't

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

will + not = WON'T

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Dus:
bij vragen gebruik je Shall bij I and we

Slide 13 - Tekstslide

Future = toekomende tijd
Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 
gebeuren.

Slide 14 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin:
I walk to school every day
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 16 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 17 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Tomorrow you are going to do a test.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 18 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
We played football yesterday.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 19 - Quizvraag

Future = to be going to
     voorspellingen waar je bewijs
     voor hebt.  
     Je bent van plan om iets te 
     gaan doen
1
2

Slide 20 - Tekstslide

Future = to be going to
I am going to read
you are going to swim
he is going to write
we are going to sing
you are going to dance
they are going to walk

Slide 21 - Tekstslide

Future = to be going to
Am I going to read ?
Are you going to swim?
Is he going to write?
Are we going to sing?
Are you going to dance?
Are they going to walk ?

Slide 22 - Tekstslide

Future = to be going to
I am not going to read
you are not going to swim
he is not going to write
we are not going to sing
you are not going to dance
they are not going to walk

Slide 23 - Tekstslide

Future = Will
* gebruik je voor voorspellingen
* voor beloftes 
* als je aanbiedt om iets te doen

Slide 24 - Tekstslide

Future = will
Shall I read ?
will you swim?
will he write?
Shall we  sing?
Will you dance?
Will they  walk ?

Slide 25 - Tekstslide

Future = to be going to
I will not read
you will not swim
he will not write
we will not sing
you will not dance
they will not walk

Slide 26 - Tekstslide