4 KB paragraaf 2.1

Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Budgetteren kun je leren?
2.2 Geld moet rollen 
2.3 Ga je sparen of beleggen?
 2.4 Wie leent, maakt schulden

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Budgetteren kun je leren?
2.2 Geld moet rollen 
2.3 Ga je sparen of beleggen?
 2.4 Wie leent, maakt schulden

Slide 1 - Tekstslide

Voor we starten. 
Weet je het nog?

Slide 2 - Tekstslide

Je krijgt bijles wiskunde. Als dank geef je je docent een bosje bloemen.
Hier is sprake van een ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 3 - Quizvraag

Wat is chartaal geld?
A
Geld op je bankrekening, plus munten en bankbiljetten.
B
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten.
C
Geld op je spaarreking.
D
Het geld op je betaalrekening.

Slide 4 - Quizvraag

Welk spaarmotief heb je als je voor je rijbewijs spaart?

Slide 5 - Open vraag

Waar staan alleen dagelijkse uitgaven?
A
fitnessabonnement, broodje gezond, verzekeringspremie
B
bioscoopkaartje, portie frites, tijdschrift
C
vakantie, blikje cola, reparatie scooter

Slide 6 - Quizvraag

Je leent € 1000 en betaalt het in 36 maandtermijnen van € 34,75 terug. Hoeveel moet je aflossen?

Slide 7 - Open vraag

Wat gaan we doen vandaag?

  • Leerdoelen paragraaf 2.1
  • Instructie 2.1
  • Aan de slag met paragraaf 2.1
  • Evaluatie van de leerdoelen
  • Afsluiten

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen van vandaag (KB)
Na deze les kun je... 
  • verschillende soorten uitgaven beschrijven.
  • een begroting maken.
  • een reservering berekenen.
  • hoe je de prijs per kilometer berekent

Slide 9 - Tekstslide

Waar staat het NIBUD voor?

Slide 10 - Tekstslide

Nibud
  • Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
  • Geeft voorlichting over verstandig budgetteren
  • Hulpmiddel hierbij is een begroting
  • Overzicht van je inkomsten en uitgaven
  • Jongeren => zakgeld


Slide 11 - Tekstslide

Schrijf in je schrift minstens 15 dingen waar jullie thuis de afgelopen maand geld aan uit gegeven hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven             Vaste lasten          Incidentele uitgaven

...                                                     ...                               ...
...                                                     ...                               ...
...                                                     ...                               ...

Slide 13 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Dagelijkste uitgaven (huishoudelijke): alledaagse uitgaven zoals boodschappen, persoonlijke verzorging, cadeautjes maar ook benzine voor in de auto  
  • Vaste lasten: uitgaven die je op vaststaande momenten moet betalen zoals huur maar ook de autoverzekering en wegenbelasting.
  • Incidentele uitgaven: grote uitgaven die je niet zo vaak doet zoals een vakantie of een nieuwe bank maar ook een andere auto of een grote reparatie aan de auto.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Begroting of Budgetplan
Budgetteren;
  • het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
  • een overzicht maken van je verwachte inkomsten en uitgaven in een budgetplan of begroting.



Slide 16 - Tekstslide

Wat heb je liever?
  • € 7,50 zakgeld per week of
  • € 30 zakgeld per maand?
  • ik zou voor de € 7,50 gaan 
  • hoeveel is dit per maand?

Slide 17 - Tekstslide

Omrekenen van maand naar week
  • Als je gaat omrekenen van maand naar week deel dan NOOIT door 4!!!
  • Hoe dan wel??
  • Je gaat een tussenstap maken
  • Bereken eerst om naar één jaar
  • 1 jaar heeft 12 maanden, 52 weken en 365 dagen



Slide 18 - Tekstslide

Reserveren
  • Joey gaat met vier vrienden twee weken kamperen. 
  • Ze huren een tent voor 5-8 personen. 
  • Over 5 maanden moet Joey betalen.
  • Hoeveel moet hij vanaf nu per maand reserveren?

€ 130 
per week

Slide 19 - Tekstslide

Hoe bereken je dit?
  • Benodigd bedrag?
  • Twee weken is 2 x € 130,00 = € 260,00
  • Hoeveel moet je dan reserveren?
  • € 260,00 : 5 = € 52,00



Slide 20 - Tekstslide

Gevolgen van jouw bestedingen
Geld dat je uitgeeft komt vaak bij een producent. 
  • Wat doet de producent met jouw geld?
  • Houdt die producent rekening met het milieu?
  • Zorgt hij goed voor zijn personeel?
Als je spaart, zet je geld op de bank.
 Wat doet de bank met jouw geld?
Leent de bank het uit aan een producent die arbeiders uitbuit? Of aan de wapenindustrie?
Kies bewust en draag bij aan een betere wereld.


Autokosten berekenen
  •  brandstof of elektriciteit die je auto verbruikt 
  • verzekering
  • wegenbelasting
  • onderhoud en reparatie
  • afschrijving(en) 
  • Net als bij een begroting reken je zo nodig alle bedragen om naar een eenzelfde periode.
  • De totale kosten deel je door het aantal gereden kilometers.

Slide 21 - Tekstslide

Gevolgen van jouw bestedingen
Geld dat je uitgeeft komt vaak bij een producent. 
  • Wat doet de producent met jouw geld?
  • Houdt die producent rekening met het milieu?
  • Zorgt hij goed voor zijn personeel?
Als je spaart, zet je geld op de bank.
 Wat doet de bank met jouw geld?
Leent de bank het uit aan een producent die arbeiders uitbuit? Of aan de wapenindustrie?
Kies bewust en draag bij aan een betere wereld.


Voorbeeld


Boek blz. 45
Opdracht 7

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn haar kosten per jaar?

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen van vandaag
  • Ik kan verschillende soorten uitgaven beschrijven.
  • Ik kan een budgetplan opstellen.
  • Ik kan een reservering berekenen.
  • Ik kan gevolgen noemen die mijn bestedingen voor anderen  kunnen hebben.

Slide 24 - Tekstslide




Zijn er nog vragen?

Slide 25 - Tekstslide

Werk de komende 15 minuten aan de opdrachten van 2.1.

timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Kader werk verder aan...
Daar waar je bent gebleven in hoofdstuk 1

Ben je klaar ga dan verder met de opdrachten van 2.1


Slide 27 - Tekstslide

Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Budgetteren kun je leren?
2.1 Welke inkomsten en uitgaven heb je? (BB)
2.2 Geld moet rollen (BB 2.3)
2.3 Ga je sparen of beleggen?
2.2 Hou jij het overzicht (BB)
2.4 Wie leent, maakt schulden

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen van vandaag (BB)
Na deze les kun je... 
  • welke soorten inkomens er zijn
  • waarom inkomens verschillen
  • welke verschillende soorten uitgaven er zijn
  • hoe je bedragen omrekent van maand naar week en andersom

Slide 29 - Tekstslide

Waar staat het NIBUD voor?

Slide 30 - Tekstslide

Nibud
  • Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
  • Geeft voorlichting over verstandig budgetteren
  • Hulpmiddel hierbij is een begroting
  • Overzicht van je inkomsten en uitgaven
  • Jongeren => zakgeld


Slide 31 - Tekstslide

Soorten inkomen

  • Arbeid
  • Bezit
  • Overdrachtsinkomen
  • Natura
Loon & Salaris 
Winst
Huur & rente
Uitkering
Zakgeld
Heitje voor een karweitje

Slide 32 - Tekstslide

Inkomensverschillen
  • ervaring en leeftijd
  • opleiding
  • prestaties
  • verantwoordelijkheid
  • zwaarte van het beroep
  • vraag naar bepaald werk

Slide 33 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Dagelijkste uitgaven (huishoudelijke): alledaagse uitgaven zoals boodschappen, persoonlijke verzorging, cadeautjes maar ook benzine voor in de auto  
  • Vaste lasten: uitgaven die je op vaststaande momenten moet betalen zoals huur maar ook de autoverzekering en wegenbelasting.
  • Incidentele uitgaven: grote uitgaven die je niet zo vaak doet zoals een vakantie of een nieuwe bank maar ook een andere auto of een grote reparatie aan de auto.

Slide 34 - Tekstslide

Wat heb je liever?
  • € 7,50 zakgeld per week of
  • € 30 zakgeld per maand?
  • ik zou voor de € 7,50 gaan 
  • hoeveel is dit per maand?

Slide 35 - Tekstslide

Omrekenen van maand naar week
  • Als je gaat omrekenen van maand naar week deel dan NOOIT door 4!!!
  • Hoe dan wel??
  • Je gaat een tussenstap maken
  • Bereken eerst om naar één jaar
  • 1 jaar heeft 12 maanden, 52 weken en 365 dagen



Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide