a Metonymie. De docent wilde horen welk van de twee soorten beeldspraken het was.
b Bijvoorbeeld: Ja, want het was inderdaad een ‘voorbeeld van een zuivere metafoor of van metonymia’. Als de docent een eenduidiger antwoord had gewild, had hij de vraag beter moeten formuleren.
Of: Nee, want je kunt de vraag weliswaar op twee manieren opvatten, maar iedereen snapt heus wel wat bedoeld werd met de vraag.
c Bijvoorbeeld: ‘Nederland heeft goud gewonnen op de Olympische Spelen.’ Van welke vorm van beeldspraak is hier sprake: een zuivere metafoor of metonymia?