Kijk of je het werkwoord in een andere tijd kunt zetten
Ik ga naar school. -> Ik ging naar school.
Doe de getalproef:
Verander het onderwerp van getal, de persoonsvorm verandert mee
Ikga naar school. -> Wijgaan naar school.
Slide 2 - Tekstslide
Is het tt of vt?
Tegenwoordige tijd:
Enkelvoud: Meervoud:
Ik-vorm: bij ik of je/jij NA de pv. Hele werkwoord
Ik-vorm+t: bij hij/zij/het.
Verleden tijd: Sterk-> schrijf het zoals je het hoort.
Zwak-> Taxikofschip
Slide 3 - Tekstslide
Verleden tijd zwakke ww
Eindigt de stam op taxikofschip? Ja, dan ik-vorm+ -te of -ten
Nee, dan ik-vorm+ -de of -den
Enkelvoud -te of -de
Meervoud -ten of -den
Slide 4 - Tekstslide
Infinitief
Een infinitief is het hele werkwoord. Deze kun je niet veranderen, want dan klopt de zin niet meer.
Wij gaan lopen.-> Wij gaan liepen.
Spellingsregel: je schrijft het hele werkwoord, dus de tegenwoordige tijd meervoud.
Slide 5 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Voor het voltooid deelwoord kun je ik heb, ik ben, ik word of er is zetten.
Het voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord nodig. (hebben, zijn, worden)
Voor de spelling gebruik je taxikofschip.
Slide 6 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
De trainer heeft de opstelling bepaald.
Jaron wordt door zijn klasgenoot geduwd.
Ik ben vreselijk geschrokken door zijn bekentenis.
De valsspeler is gediskwalificeerd.
Slide 7 - Tekstslide
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord is bijvoeglijk gebruikt als het voor het zelfstandig naamwoord staat waar het iets over zegt.
De gebruikte pen.
Spelling: zo kort mogelijk. Dus nooit een dubbele t of d, alleen als het voor de uitspraak noodzakelijk is.
De geredde zeehond.
Als het voltooid deelwoord op -en eindigt, verandert er niets.
De verloren wedstrijd.
Slide 8 - Tekstslide
Doel van de les
Je kunt het wederkerend werkwoord juist spellen.
Slide 9 - Tekstslide
Wederkerende werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord, bijvoorbeeld:
Zich vergissen, zich schamen.
Het wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp.
Ik schaam me, hij schaamt zich.
Slide 10 - Tekstslide
Zich schamen
Enkelvoud 1e pers. ik schaam me
2e pers. jij schaamt je
3e pers. hij/zij schaamt zich u schaamt zich
Meervoud 1e pers. wij schamen ons
2e pers. jullie schamen je
3e pers. zij schamen zich u schaamt zich
Slide 11 - Tekstslide
Wederkerende werkwoorden
De wederkerende voornaamwoorden horen bij het werkwoord, dus ook bij de stam en ik-vorm!
Dus:
Infinitief: zich vergissen, zich schamen
Stam: zich vergiss, zich scham
Ik-vorm: ik vergis me, ik schaam me
Slide 12 - Tekstslide
Stam en ik-vorm(blz.58)
Stam is het hele werkwoord zonder -en, dus:
fietsen-> fiets, lopen-> lop, leven-> lev.
Let op doen-> doe, zien -> zie.
Ik-vorm is hoe je het woord schrijft na ik, dus:
Ik fiets, ik loop, ik leef.
Slide 13 - Tekstslide
Pv tt enkelvoud(blz. 58)
Ik-vorm:
bij ik: ik loop, ik fiets.
bij je/jij achter de pv: loop jij? Fiets jij?
gebiedende wijs: loop! Fiets!
Ik-vorm+t:
bij je/jij voor de pv: jij loopt, je fietst.
bij hij/zij/het: hij loopt, de leerling fietst.
Slide 14 - Tekstslide
Pv tt meervoud(blz. 58)
Het hele werkwoord(infinitief)
Wij lopen, de leerlingen fietsen.
Slide 15 - Tekstslide
Pv vt zwak(blz. 193)
Zwakke werkwoorden:
Zit de laatste letter van de stam in taxikofschip? -te -ten.
Zit de laatste letter van de stam niet in taxikofschip? -de -den.
Slide 16 - Tekstslide
Pv vt sterk(blz. 123)
Sterke werkwoorden:
Veranderen van klank in de vt.
Je schrijft het woord zoals je het hoort.
Slide 17 - Tekstslide
Infinitief
Een infinitief is het hele werkwoord. Deze kun je niet veranderen, want dan klopt de zin niet meer.
Wij gaan lopen.-> Wij gaan liepen.
Spellingsregel: je schrijft het hele werkwoord, dus de tegenwoordige tijd meervoud.
Slide 18 - Tekstslide
Voltooid deelwoord(blz. 68)
Voor het voltooid deelwoord kun je ik heb, ik ben, ik word of er is zetten. Het voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord nodig. (hebben, zijn, worden)
Lesduur is: 45 min
