Unterwegs

Guten Tag!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Guten Tag!

Slide 1 - Tekstslide

Wat te doen tot de voorjaarsvakantie?
Hoofdstuk 3 repetitie
Leesdossier

Oefenen in de lessen:
- woordenschat (HS 3)
- luisteren
- lezen

Zelfstandig: opdrachten maken in het werkboek, boek naar keuze thuis lezen! 

Slide 2 - Tekstslide

Lernziel:
- Ik wordt steeds zekerder in het luisteren van Duitse Gesprekken
- Ik kan steeds beter Duitse teksten lezen en begrijpen
- Ik verbreed mijn woordschat

 

Slide 3 - Tekstslide

Leesdossier

Wir lesen Tschick!

- Hierbij kommen Aufgaben die du in LessonUp machen mußt!

- Für das Einreichen de Aufgaben kannst du auf Magister ein G-V-O
  erhalten!

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1
Ga naar  woots 

Start hier de eerste oefening:

Tijd: 15 minuten!

Slide 5 - Tekstslide

Unterwegs

Slide 6 - Tekstslide

Lernziele
- Ik ken de woorden NL-D van Kapitel 3 Unterwegs
- Ik kan de modale hulpwerkwoorden in de t.t. vervoegen

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2 (5 Min.) 
Werk met z'n tweeën!
Pak je schrift en maak zet de juiste woorden in de tekst:

1) Vertaal eerst de woorden naar het Duits
2) Lees de zinnen en kijk welk woord erin past!

Let op! Sommige woorden kun je meerdere keren gebruiken!

Slide 8 - Tekstslide

de bus- de plattegrond- het plein, de plaats - de rotonde -het station - het vliegveld-de brug - de halte - de hoek- de informatie - de kant, de zijde - 
de kruising

  1.  Ich stehe an ________ und warte auf den nächsten ________.
  2. Kannst du mir bitte auf ________ zeigen, wo das Hotel ist?
  3. Der Bahnhof liegt direkt neben ________. Dort fahren viele Züge ab.
  4. Um zum ________ zu kommen, musst du über ________ gehen.
  5. An der nächsten ________ musst du rechts abbiegen.
  6. Nach der ________ fährst du geradeaus und dann siehst du ________.
  7. Wo ist die ________? Ich brauche Informationen über die Sehenswürdigkeiten der Stadt.
  8. Gehst du bitte auf die andere ________ der Straße?
  9. Am ________ kannst du viele Menschen treffen, die Musik machen oder malen.
  10. Der Weg zum ________ ist ganz einfach: Du fährst durch den ________ und biegst links ab.

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden!
  1. Ich stehe an der Haltestelle und warte auf den nächsten Bus.
  2. Kannst du mir bitte auf dem Stadtplan zeigen, wo das Hotel ist?
  3. Der Bahnhof liegt direkt neben dem Flughafen. Dort fahren viele Züge ab.
  4. Um zum Flughafen zu kommen, musst du über die Brücke gehen.
  5. An der nächsten Kreuzung musst du rechts abbiegen.
  6. Nach der Kreisverkehr fährst du geradeaus und dann siehst du den Bahnhof.
  7. Wo ist die Information? Ich brauche Informationen über die Sehenswürdigkeiten der Stadt.
  8. Gehst du bitte auf die andere Seite der Straße?
  9. Am Platz kannst du viele Menschen treffen, die Musik machen oder malen.
  10. Der Weg zum Flughafen ist ganz einfach: Du fährst durch den Kreisverkehr und biegst links ab.

Slide 10 - Tekstslide

Seite 128+148/149
Neem even 10 minuten de woorden en de grammatica door van het hoofdstuk. Daarna spelen we de lesson-up!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is in het Duits : de trein
A
der Zug
B
das Gleis
C
der Platz
D
die Bahn

Slide 12 - Quizvraag

Wat is in het Duits : de metro?
A
die Linie
B
die Bahn
C
die U-Bahn
D
der Zug

Slide 13 - Quizvraag

Wat is in het Duits : overstappen?
A
überqueren
B
absteigen
C
umsteigen
D
einsteigen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is in het Duits : de bocht?
A
die Ampel
B
die Ecke
C
die Kurve
D
die Seite

Slide 15 - Quizvraag

Wat is in het Duits : het perron?
A
das Schiff
B
das Gleis
C
die Peron
D
der Gehweg

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van : die Stadt?
A
die Stadten
B
die Stadte
C
die Städte
D
die Städten

Slide 17 - Quizvraag

Wat is in het meervoud van : das Dorf?
A
die Dorfe
B
die Dörfer
C
die Dorfen
D
die Dörfern

Slide 18 - Quizvraag

Wat is in het Duits : ik kan?
A
ich könn
B
ich kannte
C
ich konn
D
ich kann

Slide 19 - Quizvraag

Wat is : jij mag
A
du darf
B
du darfst
C
du mag
D
du magst

Slide 20 - Quizvraag

Wat is : hij weet
A
sie weiß
B
er wisst
C
er wiss
D
er weiß

Slide 21 - Quizvraag

wat is : jullie moeten (noodzaak/verplicht!)
A
ihr müsst
B
ihr müssen
C
ihr moet
D
ihr moeten

Slide 22 - Quizvraag

Wiederholung - Sprechen
Kannst du den Weg beschreiben?
Arbeite zu zweit: Aufg. 35 (Seite 115).
Benutze Seite 113 + 131

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide