Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een opsommend verband?
A
Ik heb een hond, een kat en drie vogels als huisdier.
B
Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.
C
Ik woon in een groot huis.

Slide 2 - Quizvraag

Welk tekstverband herken je?

Als je even voor mij naar de supermarkt gaat, mag je voor jezelf iets lekkers kopen.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Voorwaardelijk verband
D

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een tegenstellend verband?
A
Het regent buiten, maar ik wil toch gaan wandelen.
B
Om die reden is hij mijn minst favoriete docent.
C
Voor mijn opstel zal ik vast wel een voldoende halen, mits ik de signaalwoorden goed gebruik.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een verband oorzaak-gevolg ?
A
De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.
B
Doordat het regende, werd de straat glad.
C
Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar intussen ben ik er dol op.

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kan je het tekstverband 'tijdsvolgorde' herkennen?
A
Aan de signaalwoorden 'eerst', 'toen', 'daarna'
B
Aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'
C
Aan de signaalwoorden 'ten eerste', 'bovendien' en 'ook'

Slide 6 - Quizvraag

Welk tekstverband wordt gebruikt in een tekstfragment dat verschillende dingen noemt die in dezelfde categorie horen?
A
Vergelijkend verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Concluderend verband

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.

Slide 8 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'daardoor' en 'zodat'?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'want' en 'omdat'?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 10 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'maar', 'toch' en 'echter'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'voorbeeld'?
A
neem nou, zoals
B
kortom, concluderend
C
daarentegen, toch

Slide 12 - Quizvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 13 - Sleepvraag

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijdsvolgorde
vervolgens
echter
omdat
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 14 - Sleepvraag

Lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 15 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 16 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 17 - Quizvraag

Lees de tekst

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 19 - Sleepvraag

Tekstverband = voorbeeld
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 20 - Sleepvraag