4.1 - Sta je sterk in je werk + 4.2 - Waar kun je werken

Welkom  
economen!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom  
economen!

Slide 1 - Tekstslide

Nog eventjes over SE2
Wat een gruwel
Heel veel T1 vragen zijn niet goed gemaakt
Bij T2 vragen is één foutje fataal
Zo gaat het wel zijn over 6 maanden op het eindexamen
Ik ben door al mijn wisselgeld heen.

Slide 2 - Tekstslide

Door naar SE3
We zullen meer aan het denkproces (economisch redeneren en economisch rekenen) moeten doen.
Bewezen effectieve methode is - zelf doen of anderen -hardop horen doen en begrijpen
Dat vereist een hardere aanpak, dat is niks voor mij, dus daar heb ik jullie hulp bij nodig

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
Paragraaf 1 - Sta je sterk in je werk?
Paragraaf 2 - Waar kun je werken?
4 mavo

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weet je het verschil tussen een vaste en een flexibele baan.
  • Kun je voor- en nadelen benoemen van het werken in loondienst of als zelfstandige.
  • Ken je de ondernemingsvormen en weet je wanneer je kiest voor welke ondernemingsvorm.
  • Weet je welke wetten er zijn om werknemers te beschermen.
  • Weet je wat een CAO is en hoe deze werkt.
  • Weet je welke redenen mensen hebben om te werken.

Slide 5 - Tekstslide

Wetten (werk)
Voor wie? = Voor iedereen. Elk bedrijf moet zich hieraan houden
Wat? = Afspraken over lonen, werktijden etc.
Voorbeelden:
  • Arbowet
  • Arbeidstijdenwet
  • Algemene wet gelijke behandeling
  • (zie de volgende filmpjes)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Samen maken
Maak opgave 1, 3, 5
timer
3:30

Slide 9 - Tekstslide

CAO = Collectieve arbeidsovereenkomst
  • Voor wie? = Voor mensen die in dezelfde branche werken of voor grote bedrijven.
  • Wat? = Aanvullende afspraken over arbeidsvoorwaarden voor deze bedrijfstak (een bedrijf moet zich hier altijd aan houden) 
  • Door Wie? = Door vakbonden (werknemers) en werkgeversorganisaties
  • Kenmerken? = Een CAO is altijd gunstiger dan een wet voor de werknemer
  • Voorbeelden? Een CAO voor iedereen die in de horeca of bouw werkt.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Arbeidsovereenkomst (contract)
  • Voor wie? = Een overeenkomst tussen werknemer en werkgever
  • Wat? = Aanvullende afspraken over arbeidsvoorwaarden voor werkgever en werknemer
  • Door Wie? = Door werkgever en werknemer
  • Kenmerken? = Een arbeidsovereenkomst is altijd gunstiger dan een wet/CAO voor de werknemer
  • Voorbeelden? Afspraken over een vrije dag/ vakantie en/of extra afspraken over salaris

Slide 12 - Tekstslide

Welke redenen kunnen mensen hebben om te gaan werken?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

Samen maken
6, 8
timer
2:00

Slide 15 - Tekstslide

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven = redenen om te werken

  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen

Slide 16 - Tekstslide

Samen maken
Opgave 9 en 10

Slide 17 - Tekstslide

einde


Einde

Slide 18 - Tekstslide

Loondienst <-> zelfstandige
  1. In loondienst heb je als werknemer een arbeidsovereenkomst met je werkgever.
    --> Afgesproken loon, recht op vakantiedagen en vakantiegeld. Ook ben je zeker van geld bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid
  2. Zelfstandigen hebben hun eigen onderneming. De winst die ze daarmee behalen, is hun inkomen. Een deel van de ondernemers heeft personeel in dienst, de rest is zzp'er (zelfstandig zonder personeel)

Slide 19 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
  • eenmanszaak
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)
  • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting KvK?
A
Kamer van Kooplieden
B
Kamer van Kopers
C
Kamer van Koopwaar
D
Kamer van Koophandel

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer je een bedrijf begint met een partner en beide partners hebben evenveel rechten en plichten. Welke rechtsvorm begin je dan?
A
VOF
B
BV
C
NV
D
CV

Slide 24 - Quizvraag

Door de risico's die de eigenaar van een eenmanszaak loopt zijn er maar weinig mensen die kiezen voor het starten van een eenmanszaak
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Het voortbestaan van een eenmanszaak is afhankelijk van de eigenaar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Eenmanszaken zijn altijd kleine ondernemingen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Als een BV of NV failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 28 - Quizvraag

Als een eenmanszaak failliet gaat is de eigenaar van de onderneming
A
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt
B
het geïnvesteerde geld in de onderneming kwijt. Ook wordt hij op zijn privé-vermogen aangesproken

Slide 29 - Quizvraag

Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een...
A
BV en VOF
B
Eenmanszaak en VOF
C
Eenmanszaak en BV
D
VOF en NV

Slide 30 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 31 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 32 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 33 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 34 - Quizvraag

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weet je het verschil tussen een vaste en een flexibele baan.
  • Kun je voor- en nadelen benoemen van het werken in loondienst of als zelfstandige.
  • Ken je de ondernemingsvormen en weet je wanneer je kiest voor welke ondernemingsvorm.
  • Weet je welke wetten er zijn om werknemers te beschermen.
  • Weet je wat een CAO is en hoe deze werkt.
  • Weet je welke redenen mensen hebben om te werken.

Slide 35 - Tekstslide